Deze bijdrage is afkomstig van Liëll van Hezik van Eisenmann & Ravestijn Advocaten in Amsterdam.
Banken en andere financiële instellingen registreren (rechts)personen soms in hun interne incidentenregister of in het externe verwijzingsregister (EVR). Dit kan aan de orde zijn als sprake is van gedragingen die hebben geleid of kunnen leiden tot benadeling van financiële instellingen of de financiële markt.
Gevolgen opname in registers groot
Wanneer een (rechts)persoon in het incidentenregister of het EVR wordt opgenomen, zijn de gevolgen groot. Alle financiële instellingen kunnen door toetsing in het EVR immers vaststellen dat een (rechts)persoon in het incidentenregister van (een) andere deelnemers(s) is opgenomen. Wanneer verdere navraag wordt gedaan, kan tevens kennis worden genomen van de reden van opname in de registers. Dit leidt ertoe dat niet alleen de ‘eigen’ financiële instelling geen zaken meer doet met de desbetreffende (rechts)persoon, maar ook de andere financiële instellingen dit consequent weigeren. Deze registers kunnen dus de facto worden gezien als een zwarte lijst.
Bouwdepot onderdeel hypotheekaanvraag
Eerder deze maand boog de Geschillencommissie Financiële Dienstverlening zich over een zaak waarbij de consument een hypotheek had afgesloten bij ABN-Amro. Deze consument is, na in loondienst te hebben gewerkt, in de loop van 2018 gestart met zijn eenmanszaak. In de zomer van 2019 heeft de consument een hypothecaire geldlening bij de bank aangevraagd voor de aankoop van een nieuwe woning. Onderdeel van de hypotheekaanvraag was een bouwdepot.
In de door de consument ondertekende acceptatieverklaring, bij de door hem geaccepteerde hypotheekofferte, staat vermeld dat de door de consument aangeleverde gegevens en informatie juist en volledig zijn, en de bank onmiddellijk op de hoogte wordt gebracht van enige wijzigingen.
Facturen eenmanszaak ingediend
Nadat de geldlening met het bouwdepot aan de consument is verstrekt, heeft hij in oktober 2019 facturen van de eenmanszaak bij de bank ingediend om gelden uit het bouwdepot te mogen ontvangen. Op de facturen stond dat deze moesten worden voldaan op de betaalrekening van de eenmanszaak. De consument verklaarde met het invullen van het digitaal declaratieformulier onder meer dat de factuur met het juiste bedrag is ingestuurd. De bank heeft de factuurbedragen betaald op de betaalrekening van de consument en zijn echtgenote. Uit het rekeningoverzicht blijkt dat door de bank uitgekeerde gelden vervolgens zijn overgeboekt naar een privérekening van de consument bij een andere bank.
Woning bedoeld voor verhuur
Voorts heeft de consument op 6 december 2019 een hypothecaire geldlening afgesloten bij Domivest voor de aankoop van (vermoedelijk) een andere woning. Deze woning was bedoeld voor de verhuur. Uit het Kadaster is gebleken dat de koopovereenkomst voor de woning al op 24 juli 2019 is gesloten.
Andere klant fraudeert mogelijk
In april 2020 heeft de bank geconstateerd dat een andere klant mogelijk hypotheekfraude heeft gepleegd middels valse facturen. Dat was voor de bank aanleiding een onderzoek te starten naar de hypotheekaanvraag van de consument. De bank concludeerde dat de consument zich schuldig heeft gemaakt aan hypotheek- en bouwdepotfraude door de bank betalingen uit het bouwdepot te laten doen en onder valse voorwendselen een aanvraag voor de hypothecaire geldlening voor de woning in te dienen. De bank heeft vervolgens voor de duur van acht jaar de persoonlijke en zakelijke gegevens van de consument opgenomen in haar incidentenregister en in het EVR.
Opname in registers disproportioneel
De consument vorderde dat de bank de registraties van zijn persoonsgegevens uit het incidentenregister en het EVR zou verwijderen, althans de duur van deze registraties zou verkorten. De consument voerde aan dat (i) de bank haar rechten heeft verspeeld door niet binnen de vier-wekentermijn te reageren op het bezwaar, (ii) de consument zich niet schuldig heeft gemaakt aan hypotheek- en bouwdepotfraude, en (iii) de opname in de registers disproportioneel is en niet opweegt tegen de belangen van de consument.
Geschillencommissie kan niet oordelen over zakelijke registraties van de consument”
De geschillencommissie van Kifid oordeelt allereerst dat ex artt. 1 en 60 van haar reglement zij alleen klachten behandelt van personen die als ‘consument’ worden aangemerkt. Zij kan dus niet oordelen waar het de zakelijke registraties van de consument betreft. Ze overwoog voorts dat, omdat opname van persoonsgegevens in deze registers – en met name het EVR – voor de consument ernstige gevolgen kan hebben, zware eisen worden gesteld aan de grond(en) van de bank voor opname van deze persoonsgegevens.
Is sprake van schuld?
De geschillencommissie gaf aan dat, hoewel het onzorgvuldig is dat de bank niet binnen de termijn van vier weken heeft gereageerd op het bezwaar van de consument, dit op zichzelf geen reden is om de registraties te beëindigen. De vraag die de commissie moet beantwoorden, is of in voldoende mate vaststaat dat de door de bank gestelde feiten een ‘zwaardere verdenking dan een redelijk vermoeden van schuld’ opleveren, in die zin dat in voldoende mate vaststaat dat het door de bank gestelde doen en/of nalaten van de consument kwalificeert als valsheid in geschrift, het niet naar waarheid verstrekken van gegevens, oplichting en witwassen.
Consument heeft informatie verzwegen
Ten aanzien van een aantal door de bank gestelde frauduleuze handelingen, oordeelt de commissie dat niet in voldoende mate is komen vast te staan dat deze gedragingen voldeden aan voornoemde maatstaf. Wat betreft de hypotheekovereenkomst die al in juli 2019 was afgesloten, is dat een ander verhaal. Naar het oordeel van de geschillencommissie heeft de consument opzettelijk informatie verzwegen voor de bank met als doel een hypothecaire geldlening te verkrijgen, die hij in verband met overkreditering niet zou hebben verkregen als hij naar waarheid had verklaard.
Gedragingen, klanten moeten worden gekwalificeerd als het opzettelijk niet naar waarheid verstrekken van gegevens en/of oplichting en zij vormen een bedreiging voor zowel de bank als de financiële sector als geheel”
Deze gedragingen, moeten worden gekwalificeerd als het opzettelijk niet naar waarheid verstrekken van gegevens en/of oplichting en zij vormen een bedreiging voor zowel de bank als de financiële sector als geheel. Dit brengt mee dat aan de vereisten voor registratie in het EVR, zoals genoemd in het Protocol Incidentenwaarschuwingssysteem Financiële Instellingen, is voldaan en de registratie dus is gerechtvaardigd.
Is registratie proportioneel?
Vervolgens moet de geschillencommissie beoordelen of deze registratie proportioneel is. Daarbij moeten de belangen van de consument worden meegewogen. Het is in eerste instantie aan de bank om deze afweging te maken. Als de consument verwijdering van een registratie wenst, zal hij moeten onderbouwen op grond waarvan hij disproportioneel wordt geraakt in zijn belangen en waarom zijn belang zwaarder weegt dan dat van de bank.
Belang bank weegt het zwaarst
Ten aanzien van de proportionaliteit van de registratie in het EVR en de duur van deze registratie (acht jaar), geldt dat de gedragingen van de consument een bedreiging vormen voor de belangen van de bank en de financiële sector en dat de bank, haar klanten en dat de financiële sector beschermd moeten worden tegen personen die betrokken zijn bij oplichting. Dit belang weegt zwaarder dan het belang van de consument.
Sprake van ernstige vergrijpen
De geschillencommissie stelt voorop dat het opzettelijk niet naar waarheid verstrekken van gegevens en oplichting ernstige vergrijpen zijn. De bank mocht ervan uitgaan dat de consument de informatie die hij ten behoeve van de hypotheekaanvraag heeft aangeleverd volledig was. Voorgaande, samen met het feit dat de consument zijn excuses heeft aangeboden en zijn gezin ook lijdt naar aanleiding van de registraties, acht de geschillencommissie het voldoende om over te gaan tot een verkorting van de duur van EVR-registratie tot twee jaar. Wat betreft het incidentenregister geldt hetzelfde oordeel.
Verkorting is te begrijpen
Het oordeel van de geschillencommissie is goed te begrijpen, gezien er consequenties moeten volgen indien wanneer vaststaat dat is gefraudeerd. Tevens is, gezien de omstandigheden van het geval, een verkorting van de duur van de inschrijvingen ook te rechtvaardigen. De impact van een inschrijving van acht jaar in de registers is enorm voor de consument en zijn gezin, vooral nu niet alle beschuldigingen van de bank zijn komen vast te staan. Met twee jaar is de lading voldoende gedekt en is bovendien een serieuze waarschuwing afgegeven.