Deze rubriek wordt verzorgd door prof. dr. mr. W.C.T. Weterings, prof. mr. J. Borgesius en mr. B.K.M. Lauwerier
Nieuwe wetgeving
VERZEKERINGSPRIVAATRECHT
Aansprakelijkheidsverzekering
Implementatie 6e WAM-richtlijn
Met ingang van 10 juli 2024 zijn in werking getreden de art. I, onderdelen I tot en met N, de in onderdeel O opgenomen artt. 26a tot en met 26c van de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen, onderdeel P, onder 2, art. II, onderdeel A, onder 1, en art. IIA van de Implementatiewet zesde richtlijn motorrijtuigenverzekering (Stb. 2023, 321) en de artt. 8 tot en met 10 van het Besluit implementatie zesde richtlijn motorrijtuigenverzekering (Stb. 2023, 453). Deze bepalingen houden verband met de voorziening in geval van insolventie van een verzekeraar. Een groot deel van de bepalingen van de Implementatiewet en het Besluit is per 23 december 2023 in werking getreden (zie deze rubriek in Het Verzekerings-Archief 2023, 3 en 4, en Stb. 2023, 473). Reden dat nu ook de bepalingen die verband houden met de voorziening in geval van insolventie van een verzekeraar in werking kunnen treden, is dat per 10 juni 2024 overeenkomsten tot stand zijn gekomen als bedoeld in het dertiende lid van de art. 10bis en 25bis van richtlijn 2009/103/EG betreffende de verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe de deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven en de controle op de verzekering tegen deze aansprakelijkheid (PbEU 2009, L 263), zoals deze richtlijn is gewijzigd door Richtlijn (EU) 2021/2118 tot wijziging van Richtlijn 2009/103/EG (PbEU 2021, L 430). Deze overeenkomsten treden per 10 juli 2024 in werking.
Met ingang van 24 juli 2025 treden in werking art. I, onderdeel G, en art. II, onderdeel A, onder 2 tot en met 4, en onderdeel B, van de Implementatiewet zesde richtlijn motorrijtuigenverzekering (Stb. 2023, 321). Deze bepalingen zien op de verklaring betreffende het schadeverleden. Voor de inwerkingtreding van deze bepalingen is een uitvoeringsverordening van de Europese Commissie vereist zoals bedoeld in art. 16, zesde alinea, van richtlijn 2009/103/EG waarbij een uniform model wordt vastgesteld voor de verklaring betreffende het schadeverleden. Die uitvoeringsverordening is op 3 juli 2024 vastgesteld en is van toepassing met ingang van 24 juli 2025. Het betreft Uitvoeringsverordening (EU) 2024/1855 van de Commissie van 3 juli 2024 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen voor Richtlijn 2009/103/EG wat betreft de template voor de verklaring betreffende het schadeverleden (PbEU, L, 4.7.2024).
Stb. 2024, 208 en 259
Goedkeuring Verdrag vervoer over zee van gevaarlijke stoffen
Met ingang van 25 mei 2024 is in werking getreden de Wet van 13 maart 2024, houdende goedkeuring van het op 3 mei 1996 te Londen tot stand gekomen Internationaal Verdrag inzake aansprakelijkheid en vergoeding voor schade in verband met het vervoer over zee van gevaarlijke en schadelijke stoffen, 1996 (Trb. 1997, 302 en Trb. 2002, 222) en het op 30 april 2010 te Londen tot stand gekomen Protocol van 2010 bij het Internationaal Verdrag inzake aansprakelijkheid en vergoeding voor schade in verband met het vervoer over zee van gevaarlijke en schadelijke stoffen, 1996 (Trb. 2010, 316).Het onder auspiciën van de Internationale Maritieme Organisatie tot stand gekomen Verdrag is in internationale maritieme kringen bekend onder de naam ‘HNS-verdrag’, waarbij de afkorting ‘HNS’ is ontleend aan de Engelse naam van het Verdrag: International Convention on Liability and Compensation for Damage in Connection with the Carriage of Hazardous and Noxious Substances by Sea. Het Verdrag regelt de aansprakelijkheid en schadevergoeding bij ongevallen met schepen die gevaarlijke of schadelijke stoffen als lading over zee vervoeren. Dergelijke ongevallen kunnen leiden tot grote aantallen ernstig gewonde of dodelijke slachtoffers, ook buiten het schip. Daarnaast bestaat een grote kans op ernstige economische schade voor de scheepvaart, de bevolking, het overige bedrijfsleven en de overheden, alsmede ernstige schade aan het milieu.
Op grond van het Verdrag – dat een ieder verbindende bepalingen bevat in de zin van de art. 93 en 94 van de Grondwet - is de scheepseigenaar aansprakelijk voor schade door HNS-stoffen. De scheepseigenaar kan zijn aansprakelijkheid op grond van het Verdrag beperken tot een maximale limiet. Het Verdrag kent een eigen limitatieregime. De bijzondere aansprakelijkheidslimieten die gelden op grond van het Verdrag zijn veel hoger dan de algemene limieten voor de aansprakelijkheid voor maritieme vorderingen in het Londens Limitatieverdrag (LLMC). Dit biedt slachtoffers van ongevallen met HNS-stoffen extra bescherming. Zij kunnen daardoor een hogere schadevergoeding krijgen. Daarnaast verplicht het Verdrag de scheepseigenaar zich te verzekeren voor de bedragen van zijn gelimiteerde aansprakelijkheid. Ten slotte voorziet het Verdrag in de oprichting van een internationaal schadefonds (HNS-Fonds). Dit fonds wordt gevuld door financiële bijdragen van ontvangers (bedrijven) van HNS-stoffen. Slachtoffers kunnen uit het HNS-Fonds een aanvullende vergoeding krijgen. Daarvan is bijvoorbeeld sprake als de verplichte verzekering van de scheepseigenaar niet alle schade dekt. Het Protocol omvat onder meer aanvullende afspraken over de melding van rampen, het opstellen van rampenplannen en de bestrijding van verontreiniging, alsmede enige verduidelijkende wijzigingen van het Verdrag. Het Protocol maakt onderdeel uit van het Verdrag, tezamen aangeduid als: ‘HNS-verdrag 2010’.
Het Verdrag is voor het gehele Koninkrijk aanvaard. Dit is in lijn met andere aansprakelijkheidsverdragen in de zeescheepvaart. Wijzigingen van de aansprakelijkheidslimieten van het Verdrag, tot stand gekomen overeenkomstig art. 48 van het Verdrag, behoeven niet de goedkeuring van de Staten-Generaal. De Raad van de Europese Unie heeft bij Besluit (EU) 2017/769 (PbEU 2017, L 115/15 en L 115/18) de lidstaten opgeroepen partij te worden bij het Verdrag. Het Verdrag is een bijzonder (voorrang genietend) verdrag als bedoeld in art. 71 van de Verordening Brussel I-bis (PbEU 2012, L 351/1), omdat het de rechterlijke bevoegdheid regelt met betrekking tot vorderingen uit hoofde van het Verdrag tegen de scheepseigenaar of zijn verzekeraar (art. 38) en tegen het HNS-Fonds of ingesteld door het HNS-Fonds (artikel 39). Ook regelt het Verdrag de erkenning en tenuitvoerlegging van uitspraken van een uit hoofde van art. 38 of 39 van het Verdrag bevoegde rechter (art. 40). Zie verder Kamerstukken 36 323. De Uitvoeringswet HNS-verdrag van 13 maart 2024 (Stb. 2024, 133) is nog niet in werking getreden, in afwachting van het totstandkomen van uitvoeringsbesluiten.
Stb. 2024, 134
Pensioenverzekering
Aanpassing uitkering bij solidaire premieregeling
Met ingang van 12 juli 2024 is in werking getreden het Besluit van 5 juli 2024 tot wijziging van het Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling in verband met de uitvoering van gelijke aanpassingen met spreiden in de uitkeringsfase bij een solidaire premieovereenkomst dan wel solidaire premieregeling (Besluit gelijke aanpassingen met spreiden bij een solidaire premieregeling). Het doel van dit besluit is het uitvoeringstechnisch mogelijk maken dat uitvoerders in de solidaire premieregeling, net als in de flexibele premieregeling, collectief kunnen spreiden en gelijke aanpassingen kunnen realiseren in de uitkeringsfase. Dat leidt tot dezelfde gelijke aanpassing voor alle pensioengerechtigden, wat duidelijkheid geeft over de betreffende verhoging of verlaging in de uitkering en daarmee leidt tot eenduidige communicatie aan pensioengerechtigden. Het besluit heeft ook als doel om (gewezen) deelnemers voor te bereiden op hun pensioenuitkering en (gewezen) deelnemers en pensioengerechtigden te informeren over hun (verwacht) pensioen, inzicht te geven wat gelijke aanpassingen met spreiden inhoudt en wat de gevolgen daarvan zijn op de uitkering.
Stb. 2024, 211
Beloningsdiscriminatie op basis van gender en pensioenkloof
Uiterlijk op 7 juni 2026 zullen de EU-lidstaten in hun nationale wetten uitvoering dienen te geven aan de met ingang van 6 juni 2023 in werking getreden Richtlijn (EU) 2023/970 van het Europees Parlement en de Raad van 10 mei 2023 ter versterking van de toepassing van het beginsel van gelijke beloning van mannen en vrouwen voor gelijke of gelijkwaardige arbeid door middel van beloningstransparantie en handhavingsmechanismen.Art. 11 van het VN-Verdrag van 18 december 1979 inzake de uitbanning van alle vormen van discriminatie van vrouwen, dat alle EU-lidstaten hebben geratificeerd, bepaalt dat de staten die partij zijn alle passende maatregelen moeten nemen om onder meer te voorzien in het recht op gelijke beloning, met inbegrip van uitkeringen, en op gelijke behandeling met betrekking tot gelijkwaardige arbeid, alsmede op gelijke behandeling bij de beoordeling van de kwaliteit van de arbeid. In art. 2 en art. 3, lid 3, van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VWEU) is het recht op gelijkheid van vrouwen en mannen neergelegd als een van de essentiële waarden van de Unie. Uit hoofde van de art. 8 en 10 van het VWEU dient de Unie er in al haar beleidskeuzen en bij elk optreden naar te streven de ongelijkheden tussen vrouwen en mannen op te heffen, de gelijkheid van vrouwen en mannen te bevorderen, en discriminatie op grond van geslacht te bestrijden. Krachtens art. 157, lid 1, VWEU moet elke lidstaat ervoor zorgen dat het beginsel van gelijke beloning van mannelijke en vrouwelijke werknemers voor gelijke of gelijkwaardige arbeid wordt toegepast. Art. 157, lid 3, VWEU voorziet in de vaststelling door de Unie van maatregelen om de toepassing te waarborgen van het beginsel van gelijke kansen en gelijke behandeling van mannen en vrouwen in werkgelegenheid en beroep, met inbegrip van het beginsel van gelijke beloning voor gelijke of gelijkwaardige arbeid (het ‘beginsel van gelijke beloning’).
De genderloonkloof in de Unie blijft bestaan; deze bedroeg in 2020 13 %, met aanzienlijke verschillen tussen de lidstaten, en is de afgelopen tien jaar slechts minimaal afgenomen. De genderloonkloof wordt veroorzaakt door verschillende factoren, zoals genderstereotypen, de instandhouding van het ‘glazen plafond’ en de ‘plakkende vloer’, horizontale segregatie, met inbegrip van de oververtegenwoordiging van vrouwen in laagbetaalde dienstverleningsbanen, en een ongelijke verdeling van zorgtaken. Bovendien wordt de genderloonkloof deels veroorzaakt door directe en indirecte beloningsdiscriminatie op grond van gender. Al die elementen zijn structurele belemmeringen die complexe uitdagingen vormen bij het streven naar hoogwaardige banen en gelijke beloning voor gelijke of gelijkwaardige arbeid, en hebben langetermijngevolgen, zoals een pensioenkloof en de feminisering van armoede.
Om factoren die slachtoffers van beloningsdiscriminatie op grond van gender verhinderen hun recht op gelijke beloning uit te oefenen en om werkgevers te helpen de eerbiediging van dat recht te waarborgen, worden in deze richtlijn de kernbegrippen die verband houden met gelijke beloning voor gelijke of gelijkwaardige arbeid, zoals ‘beloning’ en ‘gelijkwaardige arbeid’, verduidelijkt overeenkomstig de jurisprudentie van het Hof van Justitie. De toepassing van die begrippen wordt aldus vergemakkelijkt, met name voor micro-, kleine en middelgrote ondernemingen. Het beginsel van gelijke beloning moet in acht worden genomen met betrekking tot loon, salaris en alle andere voordelen, in geld of in natura, die werknemers direct of indirect met betrekking tot hun dienstbetrekking van hun werkgever ontvangen. Volgens de jurisprudentie van het Hof van Justitie moet het begrip beloning niet alleen betrekking hebben op het salaris, maar ook op aanvullende of variabele componenten van de beloning. Tot aanvullende of variabele componenten moeten worden gerekend alle voordelen in geld of in natura die de werknemer direct of indirect bovenop het gewone basis- of minimumloon of -salaris ontvangt. Dergelijke aanvullende of variabele componenten kunnen bestaan uit - maar zijn niet beperkt tot - bonussen, overwerkvergoeding, reisfaciliteiten, huisvestings- en voedingstoelage, opleidingsvergoeding, ontslagvergoeding, wettelijk ziekengeld, wettelijk voorgeschreven vergoedingen en bedrijfspensioenen. Het begrip beloning moet alle krachtens de wetgeving, collectieve arbeidsovereenkomsten en/of praktijk in elke lidstaat verschuldigde beloningselementen omvatten. Bij deze richtlijn worden verder minimumvoorschriften vastgesteld om de toepassing van het in art. 157 VWEU neergelegde beginsel van gelijke beloning van mannen en vrouwen voor gelijke of gelijkwaardige arbeid (het ‘beginsel van gelijke beloning’) en het in art. 4 van Richtlijn 2006/54/EG neergelegde discriminatieverbod te versterken, met name door middel van beloningstransparantie en versterkte handhavingsmechanismen.
PbEU 2023, L. 132/21
ONDERNEMINGSRECHT
Inzet van grote (verzekerings)ondernemingen in de EU tot naleving van mensenrechten en het voorkomen van milieuschendingen in het bijzonder door dochtervennootschappen en toeleveranciers van buiten de EU en tot het opstellen van een ondernemingsklimaatplan
Met ingang van 25 juli 2024 is in werking getreden Richtlijn (EU) 2024/1760 van het Europees Parlement en de Raad van 13 juni 2024 inzake passende zorgvuldigheid in het bedrijfsleven op het gebied van duurzaamheid en tot wijziging van Richtlijn (EU) 2019/1937 en Verordening (EU) 2023/2859. In de Engelse taal: ‘directive on corporate sustainability due diligence’, afgekort: ‘CSDDD’. Deze richtlijn moet uiterlijk op 26 juli 2026 zijn verwerkt in de nationale wetgeving die op die datum van kracht moet zijn, met werking vanaf 26 juli 2027 voor onder meer (her)verzekeringsondernemingen met gemiddeld 5000 werknemers en een wereldwijde netto-omzet van meer dan € 1,5 miljard, vanaf 26 juli 2028 voor ondernemingen met 3000 werknemers en een omzet van € 900 miljoen, en vanaf 26 juli 2029 voor alle overige ondernemingen met meer dan 1000 werknemers en een omzet van € 450 miljoen. De richtlijn legt aan deze ondernemingen zorgplichten op om schendingen van mensenrechten of het milieu te voorkomen, te mitigeren en te beëindigen, en daartoe passende maatregelen te nemen (art. 10 en 11). De handhaving van deze due diligence verplichtingen zal zowel privaatrechtelijk (via het aansprakelijkheidsrecht) als bestuursrechtelijk zijn.
Concreet moeten de ondernemingen ‘een transitieplan voor beperking van de klimaatverandering opstellen en uitvoeren dat ervoor moet zorgen dat de onderneming haar uiterste best doet om haar bedrijfsmodel en de strategie in overeenstemming te brengen met de transitie naar een duurzame economie en met het beperken van enerzijds de opwarming van de aarde tot 1,5 oC in overeenstemming met de Overeenkomst van Parijs en de in Verordening (EU) 2021/1119 vastgelegde doelstelling inzake klimaatneutraliteit, met inbegrip van de tussentijdse en klimaatneutraliteitsdoelstellingen voor 2050, en anderzijds, in voorkomend geval, van de blootstelling van de onderneming aan steenkool-, olie- en gasgerelateerde activiteiten’ (art. 22). In het ontwerp van het bedoelde transitieplan voor beperking van de klimaatverandering wordt het volgende opgenomen: ‘a) tijdgebonden doelstellingen op het gebied van klimaatverandering voor 2030 en daaropvolgende vijfjaarlijkse stappen tot en met 2050 op basis van overtuigend wetenschappelijk bewijs en, in voorkomend geval, absolute emissiereductie- doelstellingen voor broeikasgassen voor de toepassingsgebieden 1, 2 en 3 voor elke significante categorie; b) een beschrijving van de vastgestelde decarbonisatiehefbomen en de geplande kernacties om de in punt a) bedoelde doelstellingen te halen, in voorkomend geval met inbegrip van wijzigingen in het producten- en dienstenpakket van de onderneming en de invoering van nieuwe technologieën; c) een toelichting en kwantificering van de investeringen en financiering ter ondersteuning van de uitvoering van het transitieplan voor beperking van de klimaatverandering, en d) een beschrijving van de rol van de bestuurs-, leidinggevende en toezichthoudende organen in het kader van het transitieplan voor beperking van de klimaatverandering.’ (art. 22)
Verzekeringsondernemingen zijn voorshands alleen onderworpen aan verplichtingen inzake passende zorgvuldigheid voor het upstreamdeel van hun activiteitenketens. Uit de specifieke kenmerken van onder meer verzekeringsdiensten en de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen blijkt welke soorten maatregelen voor deze ondernemingen geschikt en doeltreffend zijn om in procedures inzake passende zorgvuldigheid te nemen. Zoals ook in de OESO-richtlijnen wordt benadrukt, moeten de specifieke kenmerken van die diensten worden erkend. Van verzekeringsondernemingen wordt verwacht dat zij rekening houden met negatieve effecten en hun zogenaamde ‘hefboomwerking’ gebruiken om invloed uit te oefenen op ondernemingen. De uitoefening van aandeelhoudersrechten kan een manier zijn om de hefboomwerking aan te wenden (zie considerans nr. 51). Voor verslaglegging door verzekeringsondernemingen over duurzaamheid geldt al Verordening (EU) 2019/2088 betreffende informatieverschaffing over duurzaamheid in de financiële dienstensector (PbEU van 9 december 2019, L 317/1).
PbEU van 5 juli 2024, L 2024/1760
VERZEKERINGSPUBLIEKRECHT
Bescherming van persoonsgegevens
Artificiële intelligentie
Met ingang van 1 augustus 2024 is in werking getreden, met toepassing met ingang van 2 augustus 2026, de Verordening (EU) 2024/1689 van het Europees Parlement en de Raad van 13 juni 2024 tot vaststelling van geharmoniseerde regels betreffende artificiële intelligentie en tot wijziging van de Verordeningen (EG) nr. 300/2008, (EU) nr. 167/2013, (EU) nr. 168/2013, (EU) 2018/858, (EU) 2018/1139 en (EU) 2019/2144, en de Richtlijnen 2014/90/EU, (EU) 2016/797 en (EU) 2020/1828 (Verordening artificiële intelligentie). Deze verordening heeft ten doel de werking van de interne markt te verbeteren door een uniform rechtskader vast te stellen, met name voor de ontwikkeling, het in de handel brengen, het in gebruik stellen, en het gebruik van artificiële-intelligentiesystemen (AI-systemen) in de Unie, in overeenstemming met de waarden van de Unie, de introductie van mensgerichte en betrouwbare artificiële intelligentie (AI) te bevorderen en te zorgen voor een hoge mate van bescherming van de gezondheid, de veiligheid en de grondrechten zoals vastgelegd in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, met inbegrip van de democratie, de rechtsstaat en de bescherming van het milieu, te beschermen tegen de schadelijke effecten van AI-systemen in de Unie, alsook innovatie te ondersteunen. Deze verordening waarborgt het vrije verkeer van op AI gebaseerde goederen en diensten over de grenzen heen, zodat de lidstaten geen beperkingen kunnen opleggen aan de ontwikkeling, het in de handel brengen en het gebruik van AI-systemen, tenzij dat door deze verordening uitdrukkelijk wordt toegestaan (considerans 1). Art. 5 bevat een opsomming van verboden AI-praktijken.
Levens- en ziektekostenverzekering
Aan AI-systemen met een zogenaamd ‘hoog risico’ die als zodanig worden geclassificeerd in bijlage III, worden speciale eisen gesteld. Bijvoorbeeld AI-systemen die bedoeld zijn om te worden gebruikt voor risicobeoordeling en prijsstelling met betrekking tot natuurlijke personen in het geval van levens- en ziektekostenverzekeringen (art. 6, lid 2). In afwijking van art. 6, lid 2 wordt bedoeld AI-systeem voor levens- en ziektekostenverzekeringen niet als AI-systeem met een hoog risico beschouwd wanneer het geen significant risico op schade voor de gezondheid, veiligheid of de grondrechten van natuurlijke personen inhoudt, onder meer doordat het de uitkomst van de besluitvorming niet wezenlijk beïnvloedt. Deze uitzondering is van toepassing wanneer aan een van de volgende voorwaarden is voldaan: a) het AI-systeem is bedoeld om een beperkte procedurele taak uit te voeren; b) het AI-systeem is bedoeld om het resultaat van een eerder voltooide menselijke activiteit te verbeteren; c) het AI-systeem is bedoeld om besluitvormingspatronen of afwijkingen van eerdere besluitvormingspatronen op te sporen en is niet bedoeld om de eerder voltooide menselijke beoordeling zonder behoorlijke menselijke toetsing te vervangen of te beïnvloeden, of d) het AI-systeem is bedoeld om een voorbereidende taak uit te voeren voor een beoordeling die relevant is voor de in bijlage III vermelde gebruiksgevallen. Niettemin wordt een in bijlage III bedoeld AI-systeem altijd als een AI-systeem met een hoog risico beschouwd indien het AI-systeem profilering van natuurlijke personen uitvoert.
Opsporing van fraude, verzekeringstoezicht, risicobeoordeling en premieberekening
AI-systemen waarin het Unierecht voorziet voor het opsporen van fraude bij het aanbieden van financiële diensten en voor prudentiële doeleinden om de kapitaalvereisten van kredietinstellingen en verzekeringsondernemingen te berekenen, mogen echter niet worden beschouwd als AI-systemen met een hoog risico uit hoofde van deze verordening. Daarnaast kunnen AI-systemen die bedoeld zijn om te worden gebruikt voor risicobeoordeling en prijsstelling met betrekking tot natuurlijke personen voor gezondheids- en levensverzekeringen ook aanzienlijke gevolgen hebben voor het levensonderhoud van personen en kunnen zij, indien zij niet naar behoren zijn ontworpen, ontwikkeld en gebruikt, inbreuk maken op hun grondrechten en ernstige gevolgen hebben voor het leven en de gezondheid van mensen, waaronder financiële uitsluiting en discriminatie (considerans 58).
Verplichte effectbeoordeling voorafgaande aan ingebruikstelling van een AI-systeem
Om efficiënt te waarborgen dat de grondrechten worden beschermd, moeten gebruiksverantwoordelijken van AI-systemen met een hoog risico die een publiekrechtelijk orgaan, of openbare diensten verlenende particuliere entiteiten en gebruiksverantwoordelijken van bepaalde in een bijlage bij deze verordening vermelde AI-systemen met een hoog risico, zoals bank- of verzekeringsentiteiten, een effectbeoordeling op het gebied van de grondrechten uitvoeren alvorens deze systemen in gebruik te stellen. Voor personen belangrijke diensten die van openbare aard zijn, kunnen tevens door particuliere entiteiten worden verleend (considerans 96).
Coördinatie van handhaving binnen het verzekeringstoezicht
Het Unierecht inzake financiële diensten omvat regels en eisen met betrekking tot interne governance en risicobeheer die van toepassing zijn op gereguleerde financiële instellingen bij het verlenen van deze diensten, ook indien zij gebruikmaken van AI-systemen. Om te zorgen voor een coherente toepassing en handhaving van de verplichtingen uit hoofde van deze verordening en de relevante regels en vereisten van de rechtshandelingen van de Unie inzake financiële diensten, moeten de bevoegde autoriteiten voor het toezicht op en de handhaving van die rechtshandelingen, binnen hun respectieve bevoegdheden worden aangewezen als bevoegde autoriteiten voor het toezicht op de uitvoering van deze verordening, met inbegrip van markttoezichtactiviteiten, met betrekking tot AI-systemen die worden aangeboden of gebruikt door gereglementeerde en gecontroleerde financiële instellingen (considerans 158).
PbEU van 12 juli 2024, L 2024/1689
Bestrijding van witwassen
Van richtlijn naar verordening
Op 9 juli 2024 is in werking getreden Verordening (EU) 2024/1624 van het Europees Parlement en de Raad van 31 mei 2024 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor witwassen of terrorismefinanciering. Zij is van toepassing met ingang van 10 juli 2027, behalve voor wat betreft voetbalmakelaars en professionele voetbalclubs, waarop zij van toepassing is met ingang van 10 juli 2029. Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat. Met het oog op de gewenste uniforme toepassing moesten de regels die betrekking hebben op momenteel onder Richtlijn (EU) 2015/849 (de vierde anti-witwasrichtlijn) vallende aangelegenheden en die rechtstreeks toepasselijk zouden kunnen zijn op meldingsplichtige entiteiten, zoals levensverzekeringsondernemingen en levensverzekeringstussenpersonen, in een verordening worden ondergebracht. Dit nieuwe instrument maakt deel uit van een alomvattend pakket ter versterking van het kader van de Unie voor de bestrijding van witwassen en terrorismefinanciering (anti-money laundering and countering the financing of terrorism — AML/CFT). Deze verordening vormt samen met Richtlijn (EU) 2024/1640 (PbEU L, 2024/1640, 19-6-2024) en de Verordeningen (EU) 2023/1113 (PbEU 2023, L 150/1) en (EU) 2024/1620 (PbEU L, 2024/1620, 19-6-2024) het rechtskader voor de aan de meldingsplichtige entiteiten opgelegde AML/CFT-vereisten en voor het institutionele AML/CFT-kader van de Unie, waarvan de nieuwe Autoriteit voor de bestrijding van witwassen en terrorismefinanciering (‘AMLA’) deel uitmaakt. Voor de verzekeringssector zijn van belang de nrs. 9, 73 en 95 van de considerans. De verordening geldt blijkens art. 2, punt 6 sub b en c, voor: 1) een verzekeringsonderneming zoals gedefinieerd in art. 13, punt 1, van Richtlijn 2009/138/EG (Solvabiliteit II) voor zover zij onder die richtlijn vallende activiteiten op het gebied van levensverzekeringen of andere beleggingsverzekeringen verricht, met inbegrip van verzekeringsholdings en gemengde verzekeringsholdings zoals gedefinieerd in art. 212, lid 1, punten f) en g), van die Richtlijn; en 2) een verzekeringstussenpersoon zoals gedefinieerd in art. 2, lid 1, punt 3, van Richtlijn (EU) 2016/97 (verzekeringsdistributie) wanneer deze handelt met betrekking tot levensverzekeringen en andere beleggingsverzekeringen, met uitzondering van verzekeringstussenpersonen die geen premies of bedragen voor de cliënt innen en die onder de verantwoordelijkheid van een of meer verzekeringsondernemingen of verzekeringstussenpersonen handelen voor de producten die hen respectievelijk betreffen. Zie uitgebreid over de te nemen maatregelen door levensverzekeraars en tussenpersonen: J. Borgesius, Geld stinkt niet, maar de premie of koopsom voor levensverzekering soms wel? , Het Verzekerings-Archief 99 (2022) 3.
PbEU L, 2024/1624, 19-6-2024
Intrekking vierde richtlijn
Op 9 juli 2024 is in werking getreden Richtlijn (EU) 2024/1640 van het Europees Parlement en de Raad van 31 mei 2024 betreffende de mechanismen die de lidstaten moeten invoeren om het gebruik van het financiële stelsel voor witwassen of terrorismefinanciering te voorkomen, tot wijziging van Richtlijn (EU) 2019/1937, en tot wijziging en intrekking van Richtlijn (EU) 2015/849. Bij deze richtlijn wordt onder meer de vierde anti-witwasrichtlijn (Richtlijn (EU) 2015/849) ingetrokken met ingang van 10 juli 2027. Verwijzingen naar de ingetrokken richtlijn gelden als verwijzingen naar deze richtlijn en naar de hiervoor genoemde Verordening (EU) 2024/1624 en worden gelezen volgens de concordantietabel in de bijlage bij deze richtlijn (art. 77).
PbEU L, 2024/1640, 19-6-2024
Oprichting Autoriteit
Op 26 juni 2024 is, met toepassing met ingang van 1 juli 2025, in werking getreden Verordening (EU) 2024/1620 van het Europees Parlement en de Raad van 31 mei 2024 tot oprichting van de Autoriteit voor de bestrijding van witwassen en terrorismefinanciering en tot wijziging van de Verordeningen (EU) nr. 1093/2010, (EU) nr. 1094/2010 en (EU) nr. 1095/2010. De art. 1, 4, 49, 53, 54, 55, 57 tot en met 66, 68 tot en met 71, 100, 101 en 107 zijn evenwel van toepassing met ingang van 26 juni 2024 en art. 103 is van toepassing met ingang van 31 december 2025. De ervaring met het huidige kader voor de bestrijding van witwassen en terrorismefinanciering (anti-money laundering and countering the financing of terrorism — ‘AML/CFT’), dat sterk afhankelijk is van de nationale uitvoering van AML/CFT-maatregelen, heeft tekortkomingen aan het licht gebracht, niet alleen met betrekking tot de efficiënte werking van dat kader van de Unie, maar ook met betrekking tot de integratie van internationale aanbevelingen. Die tekortkomingen hebben geleid tot het ontstaan van nieuwe belemmeringen voor de goede werking van de interne markt, zowel ten gevolge van risico’s in als ten gevolge van externe dreigingen voor de interne markt. De grensoverschrijdende aard van criminaliteit en criminele opbrengsten brengt de inspanningen van het financiële stelsel van de Unie met betrekking tot het voorkomen van witwassen en terrorismefinanciering in gevaar. Het was nodig om die inspanningen op Unieniveau op te voeren door de oprichting van een autoriteit die tot taak heeft bij te dragen tot de tenuitvoerlegging van geharmoniseerde regels in dat domein. Daarnaast moet een dergelijke autoriteit een geharmoniseerde aanpak volgen om het bestaande preventieve AML/CFT-kader van de Unie te versterken, en met name AML/CFT-toezicht en -samenwerking tussen financiële-inlichtingeneenheden (FIE’s). Die aanpak is bedoeld om de verschillen in nationale wetgeving en toezichtpraktijken te verminderen en structuren in te voeren die de goede werking van de interne markt op een vastberaden manier ten goede komen en is derhalve op art. 114 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie(VWEU) gebaseerd. Om het AML/CFT-toezicht in de hele Unie op een efficiënt en uniform niveau te brengen, krijgt de nieuwe autoriteit de volgende bevoegdheden: direct toezicht op een bepaald aantal geselecteerde meldingsplichtige entiteiten in de financiële sector, waaronder levensverzekeringsondernemingen en levensverzekeringstussenpersonen; monitoring, analyse en uitwisseling van informatie in verband met ML/TF-risico’s die van invloed zijn op de interne markt; coördinatie van en toezicht op AML/CFT-toezichthouders van de financiële sector; coördinatie van en toezicht op AML/CFT-toezichthouders van de niet-financiële sector, met inbegrip van zelfregulerende organen, en de coördinatie en ondersteuning van FIE’s.
PbEU L, 2024/1620, 19-6-2024
Verzekeringstoezicht (algemeen)
Wijzigingswet 2024 (Wft)
Met ingang van 1 januari 2025 zal in werking treden de Wet van 17 juli 2024 tot wijziging van de Wet op het financieel toezicht, de Wet toezicht trustkantoren 2018 en enige andere wetten op het terrein van de financiële markten (Wijzigingswet financiële markten 2024), met uitzondering van: a. art. I, onderdelen A tot en met N, S, T, Ta, V tot en met Y, en Z, eerste en vierde lid, art. II, onderdeel D, art. III en art. VI, die in werking treden met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin dit besluit wordt geplaatst; b. art. I, onderdeel Z, tweede lid. Die datum is 6 september 2024. Het betreft bepalingen van zuiver technische aard, wetstechnische verbeteringen of herstel van implementatie.
- De bepalingen die op 6 september 2024 in werking zijn getreden betreffen onder meer de volgende wijzigingen in de Wet op het financieel toezicht (Wft):
Nieuw art. 1:1a Wft
Het nieuwe art. 1:1a regelt voor alle EU-richtlijnen waarnaar in de Wft of in onderliggende regelgeving (dynamisch) wordt verwezen, het moment van doorwerking van wijzigingen in die richtlijnen (vgl. aanwijzing 9.10 van de Aanwijzingen voor de regelgeving).
Nieuw art. 1:104a Wft
‘De houder van een vergunning leeft de daaraan verbonden voorschriften of beperkingen na.’
De schakelbepaling in art. 1:106a wordt aangevuld met de nieuwe nalevingsnorm, zodat deze ook geldt voor voorschriften en beperkingen die zijn verbonden aan een verklaring van geen bezwaar als bedoeld in de art. 3:95 tot en met 3:97 Wft.
Registratie verbonden assurantiebemiddelaars
De wijziging van art. 1:107, tweede lid, onderdeel a, onder 11° Wft, strekt tot implementatie van art. 3, eerste lid, van de richtlijn verzekeringsdistributie (PbEU 2016, L 26). Op grond van art. 2:81, tweede en derde lid, Wft kan een bemiddelaar in verzekeringen bemiddelen voor een aanbieder of, indien het niet om onderling concurrerende financiële producten gaat, meerdere aanbieders, of bemiddelen voor een bemiddelaar in verzekeringen met vergunning als bedoeld in art. 2:80, eerste lid, of indien het niet om onderling concurrerende verzekeringen gaat, meerdere bemiddelaars in verzekeringen met een vergunning. De verbonden bemiddelaars die bemiddelen voor (een) bemiddelaar(s) in verzekeringen behoefden voorheen niet te worden opgenomen in het openbaar register als bedoeld in art. 1:107. Met deze wijziging wordt geregeld dat ook de verbonden bemiddelaars worden opgenomen in het openbaar register.
Bonusverbod bij staatssteun uitgebreid
Wanneer steun wordt verstrekt geldt reeds onder meer een verbod op variabele beloningen (bonussen) voor bepaalde personen werkzaam onder verantwoordelijkheid van de betreffende verzekeringsonderneming. Deze wet voorziet in een bredere definitie van de steun waarbij dit verbod van toepassing is. Aan de huidige definitie van steun uit art. 1:128 Wft, die zich beperkt tot staatssteun in de zin van art. 107, eerste lid, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, wordt ook elke andere openbare financiële steun op supranationaal niveau die als hij op nationaal niveau werd verstrekt staatssteun zou vormen, toegevoegd.
- De bepalingen die op 1 januari 2025 in werking treden voorzien onder meer in enkele wijzigingen in het prudentieel toezicht op verzekeraars met het oog op verbetering van de polishouderbescherming.
Aanvulling art. 3:97 Wft met nieuw onderdeel b
‘Het is een verzekeraar met zetel in Nederland verboden, anders dan na verkregen verklaring van geen bezwaar van de Nederlandsche Bank: a. (…) b. zijn kapitaalstructuur te wijzigen door de indiening van een verzoek tot toelating tot de handel op een gereglementeerde markt van aandelen of andere effecten waaraan zeggenschap is verbonden.’ Ook stemrechtloze aandelen zijn hieronder begrepen.
Nieuw art. 3:267e Wft
‘1. Een verzekeraar met zetel in Nederland die voornemens is een herverzekering te sluiten met een andere verzekeraar of die te wijzigen, en de betreffende herverzekering voorziet erin dat die andere verzekeraar op enig moment activa kan aanhouden in een staat die geen lidstaat is, gaat daartoe slechts over nadat de Nederlandsche Bank met dat voornemen heeft ingestemd.
2. DNB stemt in met het voornemen tenzij de toepassing van de prudent-person regel als bedoeld in artikel 3:267d, eerste lid, niet is gewaarborgd.
3. Het verzoek om instemming geschiedt onder opgave van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen gegevens.
4. De Nederlandsche Bank kan beperkingen stellen dan wel voorschriften verbinden aan de instemming, bedoeld in het eerste lid, met het oog op de toepassing van de prudent-person regel, bedoeld in artikel 3:267d, eerste lid.’
Art. 3:267e (nieuw), eerste lid, is van toepassing op een verzekeraar met zetel in Nederland die een zogenoemd activa-intensief herverzekeringscontract sluit met een andere verzekeraar, ongeacht waar deze is gevestigd. Bij de aanduiding ‘verzekeraar’ gaat het om zowel een levensverzekeraar, schadeverzekeraar als een herverzekeraar. Deze bepaling heeft tot doel dat de prudent-person regel ook in gevallen van activa-intensieve herverzekering juist wordt toegepast. Activa-intensieve herverzekering is een begrip uit de herverzekeringsmarkt en is niet gedefinieerd in de Richtlijn Solvabiliteit II. Het begrip vervangt niet de bestaande definitie van finite herverzekering uit art. 210 van de Richtlijn Solvabiliteit II. Bij activa-intensieve herverzekering worden in het contract met de herverzekeraar niet alleen risico’s herverzekerd, maar voert de herverzekeraar ook het beleggingsbeleid uit voor een deel van de activa van de betreffende verzekeraar dat de verzekeraar zonder het herverzekeringscontract zelf zou hebben uitgevoerd. Een voorbeeld van een activa-intensieve herverzekering is cessie van langlevenrisico waarbij naast het verzekeringstechnisch risico ook de beleggingen die staan tegenover de verplichtingen met langlevenrisico worden overgedragen. Een voorbeeld van een traditionele herverzekering, waarop deze bepaling niet van toepassing is, is een excess-of-loss- contract met resultaatbepaling per jaar die bijvoorbeeld wordt gebruikt voor het afdekken van natuurlijke catastroferisico’s. De Richtlijn Solvabiliteit II bepaalt dat directe verzekeraars en herverzekeraars vrij zijn om hun activa zowel binnen als buiten de Europese Unie/Europese Economische Ruimte aan te houden. Een beleggingsbeleid dat in overeenstemming is met de prudent-person regel moet de beschikbaarheid van activa die worden aangehouden in derde landen waarborgen. Het gaat daarbij zowel om activa die worden aangehouden tot dekking van de technische voorzieningen van de verzekeraar als de activa die dienen om aan de solvabiliteitskapitaalvereisten (SCR en MCR) te voldoen. Daarom wordt in art. 3:267e, eerste lid, Wft het aanhouden van activa in derde landen aan instemming van DNB onderworpen indien dit geschiedt via een herverzekeringscontract. Het gaat in dit verband alleen om de activapost ‘vordering op de (her)herverzekeraar’ en het vraagstuk of dit activum te allen tijde beschikbaar blijft voor de verzekeraar en omgezet kan worden in liquide middelen, net als de andere activaposten van een verzekeraar. Daarbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan beleggingen in vastgoed of in verstrekte hypotheken. Indien het herverzekeringscontract wordt gewijzigd met betrekking tot het aanhouden van activa in een staat die geen lidstaat is, zal de directe verzekeraar (wederom) de instemming van DNB nodig hebben. De verzekeraar met zetel in Nederland dient ervoor te zorgen dat de herverzekeringsovereenkomst met de (her)verzekeraar dusdanig is vormgegeven dat aan de eisen van de Wft, inclusief de prudent-person regel, kan worden voldaan. De verzekeraar blijft op grond van dit lid eindverantwoordelijk.
DNB stemt op grond van het tweede lid slechts in met het aanhouden van activa in een derde land via een herverzekeringsconstructie indien de toepassing van de prudent-person regel als bedoeld in art. 3:267d, eerste lid, Wft is gewaarborgd gedurende de gehele looptijd van het herverzekeringscontract. Bij de beoordeling of een verzekeraar voldoet aan de prudent-person regel wordt de gehele activa-portefeuille in ogenschouw genomen en niet slechts een specifieke activapost. Hierbij zal DNB toetsen of de vordering op de (her)verzekeraar voldoet aan deze prudent-person regel, zowel in de going-concernsituatie van de (her)verzekeraar alsook in de situatie waarin de (her)verzekeraar onderwerp is van een insolventieprocedure. Daartoe dient de vordering op de (her)verzekeraar op de balans van de verzekeraar op juiste waarde gewaardeerd te zijn. Zie verder Kamerstukken 36 442.
Stb. 2024, 241 en 246
Verzekeringstoezicht (gedrag)
AFM-Beleidsregel Informatieverstrekking
Op 30 september 2024 is, onder intrekking van de gelijknamige beleidsregel uit 2018, in werking getreden de Beleidsregel Informatieverstrekking, vastgesteld door de Stichting Autoriteit Financiële Markten op dezelfde datum. Het betreft een bundeling van de interpretaties van de AFM met betrekking tot informatieverstrekking. Deze interpretaties door de AFM zijn in de afgelopen jaren in projecten, formele besluiten en informele normoverdracht tot stand gekomen. De interpretaties zijn gedaan op basis van de Wet op het financieel toezicht (Wft) (met name Deel 4), de Pensioenwet (Pw), de Wet oneerlijke handelspraktijken (Wohp) en onderliggende regelgeving van de Wft zoals het Besluit Gedragstoezicht financiële ondernemingen Wft (BGfo), de Nadere regeling gedragstoezicht financiële ondernemingen Wft (Nrgfo) en relevante Europese regelgeving, zoals de Prospectusverordening. De Beleidsregel moet worden gezien in het licht van de geldende wet- en regelgeving welke leidend is. Het doel van de Beleidsregel, die bindend is voor de AFM (art. 1:3 Awb), is om het beleid van de AFM op dit onderwerp voor marktpartijen inzichtelijk en toegankelijk te maken. De interpretaties gaan vooral over de open normen in de wetgeving, waarbij het aan de rechter is om te controleren of de toezichthouder binnen de grenzen van de wet is gebleven en of hij de beginselen van behoorlijk bestuur heeft nageleefd.
Stcrt. 2024, 30953
Toepassing van verzekeringswetgeving
Onder de diverse instanties die zich bezighouden met toepassing van verzekeringsrecht, zoals verzekeraars, assurantietussenpersonen, toezichthouders, advocaten, arbiters, rechters, neemt het Klachteninstituut financiële dienstverlening (Kifid), met zijn Geschillencommissie en Commissie van Beroep, een bijzondere plaats in, zie onderstaande passages uit het Jaarverslag 2023.
Betekenis Kifid
Kifid heeft in 2023 meer verzekeringsklachten behandeld dan in 2022: 909 klachten over schadeverzekeringen (tegen 813 in 2022) en 362 klachten over levensverzekeringen (tegen 291 in 2022). Meer dan de helft daarvan is opgelost door bemiddeling. De Geschillencommissie heeft in 318 klachtzaken uitspraak gedaan.
Bemiddeling
Meer dan de helft van de verzekeringsklachten is met bemiddeling van Kifid opgelost. Dit betekent dat snel en naar tevredenheid van de verzekeringnemer/verzekerde en verzekeraar of verzekeringstussenpersoon een oplossing is gevonden. Het begint vaak met de erkenning door de verzekeraar of verzekeringstussenpersoon dat er iets is misgegaan; dat is belangrijk voor consumenten. De Geschillencommissie ziet met regelmaat zaken waarin een verzekeraar of een verzekeringstussenpersoon de consument uit coulance tegemoet wil komen, hoewel er juridisch geen reden is voor toewijzing van een vordering omdat er geen sprake is van een tekortkoming van de verzekeraar of de verzekeringstussenpersoon of als er wel sprake is van een tekortkoming en dit niet heeft geleid tot schade. Het welgemeend maken van excuses in combinatie met een tegemoetkoming biedt dan een oplossing.
Voorwaarden via een duurzame drager
Kifid toetst uit zichzelf (ambtshalve) of voldaan is aan de regels van het Europese consumentenrecht, zoals de rechter dat ook doet. Zo brengt de Europese richtlijn voor verkoop van financiële diensten op afstand aan consumenten mee dat de verzekeraar deze voorwaarden ruim vóór het sluiten van de verzekering op een duurzame drager aan de consument moet hebben verstrekt. Gebeurt dit niet op de juiste manier, dan kan dat gevolgen hebben. In richtinggevende uitspraken oordeelde de Geschillencommissie dat wanneer een verzekering elektronisch is afgesloten, het niet voldoet om de voorwaarden beschikbaar te stellen met een hyperlink naar de website of via de Mijn-omgeving. De voorwaarden zijn dan nog binnen de invloedsfeer van de verzekeraar en de verzekeraar kan dan niet aantonen dat de voorwaarden ongewijzigd zijn gebleven. Dat is wel het geval als de voorwaarden bijvoorbeeld op papier of in de vorm van een pdf-bestand via e-mail aan de consument zijn verstrekt. Informatie uitgereikt via een duurzame drager biedt de consument de mogelijkheid de voorwaarden op te slaan en te raadplegen zonder dat de verzekeraar de inhoud eenzijdig kan wijzigen.
In het geval van een consument van wie de bagage was gestolen tijdens een bezoek aan Düsseldorf moest de verzekeraar de schade alsnog vergoeden. (GC 2023-0988) De commissie oordeelde dat de verzekeraar geen beroep kon doen op de in de verzekeringsvoorwaarden opgenomen normale voorzichtigheid-clausule omdat deze voorwaarden niet op een duurzame drager aan de consument waren verstrekt. Tegen deze uitspraak is beroep ingesteld; de Commissie van Beroep zal hierover in 2024 oordelen.
Wat betekent 'onvoorzien' en 'onverwacht'?
Hoe moeten de voorwaarden worden gelezen? Het is ook in 2023 een regelmatig terugkerende vraag in klachten over schadeverzekeringen. Zo meenden consumenten waterschade te kunnen claimen, omdat deze ‘onvoorzien’ en ‘onverwacht’ was. Per ongeluk was de kraan open blijven staan, maar dat bleef onopgemerkt omdat het water was afgesloten. Zij hielden er geen rekening mee dat het water later weer uit de kraan zou gaan stromen en dat daarom de stop uit de gootsteen moest worden gehaald. Volgens de voorwaarden is de inboedel verzekerd voor schade ‘door andere van buitenkomende schadeoorzaken’ en daarmee is bedoeld ‘een onvoorziene, plotselinge en onverwachte’ gebeurtenis. Beide commissies zijn van oordeel dat de verzekeraar met deze bepaling niet duidelijk maakt dat schade die het gevolg is van eigen schuld van de verzekerde niet gedekt is: consumenten er derhalve redelijkerwijs vanuit gaan dat de verzekeringspolis dekking biedt. De Geschillencommissie merkt op dat als de verzekeraar ‘onvoorzien en onverwacht’ strikter wil toepassen, het nodig is om de voorwaarden op dit punt aan te passen en te verduidelijken. In algemene zin blijft gelden dat als verzekeringsvoorwaarden voor meerdere uitleg vatbaar zijn, de voor de verzekeringnemer meest gunstige uitleg geldt (contra proferentem-regel).
(CvB 2023-0032; GC 2022-1016)
Gezondheidsverklaring en aov
Voor het afsluiten van een arbeidsongeschiktheidsverzekering (aov) of een woonlastenverzekering moet de verzekeringnemer vooraf een gezondheidsverklaring invullen. Wanneer niet alle gezondheidsvragen naar waarheid zijn beantwoord, dan kan dat vergaande gevolgen hebben. Zo maakte een consument in 2018 op het vragenformulier geen melding van haar psychische klachten, zoals slapeloosheid en stress. Toen zij in 2020 vanwege arbeidsongeschiktheid een beroep deed op haar verzekering constateerde de verzekeraar dat zij de gezondheidsverklaring destijds niet juist had ingevuld en dat de precontractuele mededelingsplicht is geschonden. De Geschillencommissie oordeelt dat de consument de vragenlijst in 2018 met opzet onjuist heeft ongevuld, om een verzekering te verkrijgen die de verzekeraar met kennis van de ware stand van zaken niet had gesloten. De verzekeraar heeft de arbeidsongeschiktheidsverzekering om die reden mogen beëindigen en de consument krijgt geen uitkering. (GC 2023-0371)
Over het belang van het juist invullen van een gezondheidsverklaring en wat te doen als dit per ongeluk of met opzet toch is gebeurd, is in 2023 het kennisdocument ‘Arbeidsongeschikt maar geen uitkering: volgens de verzekeraar heb ik gegevens over mijn gezondheid verzwegen. Wat nu?’
kifid.nl