Wie onjuiste gegevens invult op het aanvraagformulier voor een verzekering, kan een schadevergoeding op zijn buik schrijven als de verzekeraar dat ontdekt. De wet schrijft voor dat de verzekeraar dan wel binnen twee maanden moet laten weten dat de verzwijging is ontdekt. Of gaat die termijn al lopen op het moment dat de verzekeraar de schending van de mededelingsplicht had kúnnen (of moeten) ontdekken? Die vraag ligt voor bij de Hoge Raad in een zaak waarover de procureur-generaal nu een conclusie heeft genomen. Die conclusie wordt meestal gevolgd in de uiteindelijke uitspraak. De kwestie – nooit eerder aan de hoogste rechter voorgelegd - zou het voor verzekeraars moeilijker kunnen maken om schades af te wijzen op grond van schending van de mededelingsplicht.
Waar gaat het om?
Transportbedrijf Sasagar, met name gespecialiseerd in koeriersdiensten, heeft een wagenpark van dertien bedrijfsauto’s. Die zijn vanaf 2015 verzekerd via VKG. In juli 2016 wordt de verzekering van een van de auto’s beëindigd en een aanvraag ingediend voor het verzekeren van een BMW, die wordt gebruikt door het leidinggevende echtpaar en hun twee zoons. Die aanvraag wordt door een adviseur ingediend bij VKG, die de auto vervolgens onderbrengt bij Vivat. Bij de aanvraag is ingevuld dat er geen schade is geclaimd de laatste vijf jaar en dat de verzekerde twaalf schadevrije jaren heeft.
Wie is nu de regelmatige bestuurder?
In maart 2018 wordt de BMW gestolen. CED wordt ingeschakeld om onderzoek te doen; de oudste zoon verklaart dat zijn moeder de regelmatige bestuurder was. Een week later wordt de verklaring nog eens doorgenomen en dan wordt gemeld dat de oudste zoon de regelmatige bestuurder was van de gestolen BMW. In juli, Vivat heeft dan de schadebehandeling op zich genomen omdat het schadebedrag met een kleine 44.000 euro boven de volmachtlimiet ligt, luidt de verklaring dat de vrouw en haar jongste zoon regelmatig gezamenlijk in de auto reden.
Vivat licht de verzekerden door en ontdekt dat op naam van de oudste zoon de laatste jaar nogal wat schades zijn geclaimd, waarbij tienduizenden euro’s is uitgekeerd. Medio augustus schrijft Vivat dat het schadeverleden bij het aangaan van de verzekering niet juist is opgegeven en dat er daarom geen schadevergoeding kan volgen.
Geen nieuwe verzekering
Een jaar later komt de kwestie voor de rechter: Sasagar wil van de nieuwe Vivat-moeder Nationale-Nederlanden de schade vergoed hebben. Het bedrijf stelt dat de mededelingsplicht niet van toepassing is omdat het niet ging om een nieuwe verzekering, maar om een wijziging van een bestaande overeenkomst. Daarnaast betoogt de klant dat het schadeverleden en de bij het bedrijf werkzame personen buiten de mededelingsplicht vallen omdat VKG die feiten al kende en het werkelijke schadeverleden niet tot een andere beslissing zou hebben geleid. Verder wijst het bedrijf ook naar de adviseur: die heeft het formulier niet correct ingevuld.
Tot slot doet Sasagar een beroep op het wetsartikel dat bepaalt dat de verzekeraar binnen twee maanden na het ontdekken van het niet nakomen van de mededelingsplicht op de gevolgen moet wijzen. Volgens het bedrijf moeten VKG en/of NN al voor juni 2018 hebben ontdekt dat er onjuistheden waren in de verzekeringsaanvraag.
Verzekerde had relevantie schadeverleden moeten begrijpen
De rechter wijst de eisen in 2020 echter af. De BMW is namelijk verzekerd geweest bij een andere verzekeraar dan de andere auto’s van het wagenpark: er is dus sprake van een nieuwe verzekering. Bij de rechtbank blijkt ook dat het schadeverleden van de familie er inderdaad niet florissant uitziet: tussen 25 oktober 2013 en 13 juli 2016 zijn er twintig schademeldingen gedaan, waarop in totaal bijna 59.000 euro is uitgekeerd. Bijna de helft daarvan is betaald vanwege een diefstal. Sasagar had moeten begrijpen dat het schadeverleden voor een verzekeraar relevant is bij het beoordelen van het risico, vindt de rechter. Buiten kijf staat dat er is gelogen op het aanvraagformulier en eventuele fouten van de tussenpersoon komen voor rekening van de verzekerde. Vervolgens veegt de rechter ook het beroep op het bekend zijn van de feiten bij VKG van tafel: dat gaat niet op als op een daarop gerichte vraag een onjuist of onvolledig antwoord is gegeven.
En de vervaltermijn van twee maanden is evenmin van toepassing: Vivat heeft het dossier ontvangen op 18 juni 2018 en na ontvangst van het aanvraagformulier op 31 juli 2018 zijn pas op 9 augustus 2018 discrepanties ontdekt. Een week later is Sasagar ingelicht. Dat VKG eventueel al eerder op de hoogte had kunnen zijn van de schending van de mededelingsplicht, is niet van belang. “Het gaat om een daadwerkelijke ontdekking”, besluit de rechtbank.
Subjectieve of objectieve uitleg inzet bij Hoge Raad
Een hoger beroep mag niet baten: het gerechtshof onderschrijft de lezing van de rechter. Toch gaat Sasagar in cassatie, met als inzet de vervaltermijn van twee maanden die geldt als een verzekeraar weet dat bij een aanvraag onjuiste informatie is verstrekt. Moet daarvoor worden uitgegaan van een subjectieve uitleg – het moment dat de verzekeraar de verzwijging daadwerkelijk heeft ontdekt – of is er ruimte voor zogeheten objectivering: gaat de vervaltermijn al lopen op het moment dat de verzekeraar de verzwijging redelijkerwijs had behoren te ontdekken? “In de verzekeringsrechtelijke literatuur wordt deze voor de praktijk relevante vraag niet eenduidig beantwoord. Hetzelfde geldt voor de feitenrechtspraak. Uw Raad heeft zich nog niet uitgelaten over deze kwestie”, aldus de PG.
Een objectieve uitleg van het begrip ‘ontdekking’ is niet verenigbaar met de kennelijke bedoeling van de wetgever”
Wettelijke vormgeving objectieve uitleg problematisch
Die adviseert de Hoge Raad in de basis om uit te gaan van de subjectieve lezing: “De tekst van art. 7:929 lid 1 BW spreekt over ‘de verzekeraar die ontdekt’ en niet ook over ‘de verzekeraar die had behoren te ontdekken’.” Toch heeft de PG ook oog voor het betoog van onder anderen verzekeringsadvocaat Frank Stadermann, die betoogde dat de tweemaandstermijn ook zou kunnen gaan lopen op het moment dat een verzekeraar de schending redelijkerwijs ontdekt had moeten hebben. In het verzekeringsrecht worden immers ook aan verzekerden verplichtingen worden opgelegd die ontstaan nadat zij iets ‘hebben behoren vast te stellen’. De vraag is echter hoe dat wettelijk vormgegeven zou moeten worden. Al met al komt de PG tot de conclusie “dat een objectieve uitleg van het begrip ‘ontdekking’ (door onder dat begrip niet alleen feitelijk/daadwerkelijk ontdekken te vatten maar ook het behoren te ontdekken) niet verenigbaar is met de tekst van art. 7:929 lid 1 BW en de kennelijke bedoeling van de wetgever”. Daarbij maakt hij de kanttekening dat er wel een beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid toegepast zou kunnen worden als de verzekeraar kan worden aangerekend dat hij niet eerder de schending van de mededelingsplicht heeft ontdekt.
Stukken pas in juni ontvangen
Concreet met betrekking tot de Sasagar-zaak stelt de PG vast dat in de CED-rapportage over het schadeverleden van de regelmatige bestuurder van de BMW niet wordt gerept. “Daarmee kan niet worden aangenomen dat VKG in april 2018, met de ontvangst van het rapport van CED, reeds onregelmatigheden had ontdekt.” En omdat het schadebedrag groter was dan de volmachtlimiet, mocht VKG ook geen standpunt innemen over de dekking. Pas in juni bleek Vivat de stukken ontvangen te hebben. Toen is de verzekeraar in de fraudesystemen gaan spitten: “Daaruit bleek dat [de oudste zoon] bekend was met verschillende eerdere schadegevallen op een ander adres dan aan CED was opgegeven en dat de BMW bovendien bij dat adres was gestolen. Verder bleek dat een ander als de regelmatige bestuurder op het schadeaangifteformulier was vermeld. Dit (…) alles was aanleiding voor Vivat om bij VKG navraag te doen over de regelmatige bestuurder van de BMW. Verder heeft Vivat nader onderzoek gedaan naar het schadeverleden van Sasagar. Op basis van de gegevens die zij heeft ontvangen, heeft Vivat uiteindelijk geconcludeerd dat de mededelingsplicht door Sasagar op verschillende onderdelen niet was nagekomen.” De PG sluit om de eerdergenoemde redenen aan bij het oordeel van het hof dat daarmee tijdig de schending van de mededelingsplicht aan de verzekerde is gemeld.
Had NN concreter moeten aangeven wannéér de verzwijging was ontdekt? Nee, de PG verwijst naar de opmerking dat NN ‘de ware stand van zaken heeft vergeleken met de gegevens op het aanvraagformulier’. Dat is duidelijk genoeg om aan te nemen dat op dat moment de schending is ontdekt. “In de literatuur en rechtspraak wordt immers aangenomen dat een ontdekking op deze vergelijking neerkomt.”