Geld stinkt niet, maar de premie of koopsom voor levensverzekering soms wel?

Geld stinkt niet, maar de premie of koopsom voor levensverzekering soms wel?

Hans Borgesius belicht in deze bijdrage in Het Verzekerings-Archief het effect van de wetgeving die wil tegengaan dat levensverzekeringen misbruikt worden voor het witten van crimineel 'zwart' geld.

Het Verzekerings-Archief, tijdschrift voor verzekeringswetenschap
Jaargang 99, derde kwartaal 2022
Prof.dr. J. Borgesius

Recent is de wetgeving ter voorkoming van het legaliseren van uit misdrijf verkregen gelden weer volop in de belangstelling na het verschijnen van rapporten van onder meer de Algemene Rekenkamer en de Financial Action Task Force (FATF), waaruit blijkt dat de uitvoering van de wetgeving niet doeltreffend is. Die wetgeving betreft in hoofdzaak door de FATF geïnspireerde richtlijnen van de Europese Unie die hier te lande zijn omgezet in nationale regelingen: de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft), de Wet op het financieel toezicht (Wft) en het Wetboek van Strafrecht (WvS). In deze bijdrage wordt  ingegaan op (het effect van) de wetgeving die wil tegengaan dat  levensverzekeringen misbruikt worden voor het witten van crimineel ‘zwart’ geld.

Inleiding

Aan keizer Vespasianus (69-79) wordt de uitspraak toegeschreven: ‘(pecunia) non olet’, ‘het (geld) stinkt niet’, toen hij de opbrengst van de nieuwe belasting op openbare toiletten in Rome in ontvangst nam. Het maakte hem niet uit waar het geld vandaan kwam.

Hoe anders is dat nu, wanneer een verzekeraar of assurantietussenpersoon eenmalige of periodieke premies voor levensverzekering wil incasseren of een uitkering wil doen. Zij moeten eerst nagaan of de transactie ‘verdacht’ is: of de (potentiële) verzekeringnemer wel betrouwbaar (integer) is, en of het geld niet van enig misdrijf afkomstig zou kunnen zijn of terrorisme zou kunnen financieren. Het zou eens kunnen stinken, en dan mogen zij – anders dan Vespasianus – het geld niet accepteren. Maar hoe kun je dat dan ruiken? Voor dat ‘ruiken’ geven de wetgeving en de toezichthouders op de naleving daarvan aanknopingspunten.

Hierna zal een uiteenzetting worden gegeven van het wettelijk kader voor het tegengaan van witwassen voor zover van belang voor levensverzekeraars en bemiddelaars in levensverzekeringen. Daarna volgt een overzicht van voor de verzekeringssector relevante passages uit recent verschenen rapporten die de effectiviteit van de wetgeving evalueren.

De focus ligt op het onderwerp witwassen; buiten beschouwing blijven het verwante onderwerp ‘financiering van terrorisme’ en de verplichtingen voor de verzekeringssector uit de Sanctiewet 1977.

Anti-witwaswetgeving: 4e EU-richtlijn en Wwft   

Doelstellingen en randvoorwaarden    

Van de anti-witwasrichtlijnen van de Europese Unie is hier alleen de vierde Richtlijn van belang (Richtlijn (EU) 2015/849, hierna: RL 4). Deze richtlijn, die voorrang heeft op nationale (implementatie)wetgeving, beoogt met haar gedragsregels - voor onder meer levensverzekeraars en bemiddelaars in levensverzekeringen - bescherming van de samenleving tegen criminaliteit en bescherming van de stabiliteit en de integriteit van het financiële stelsel van de Europese Unie. Voorwaarde is dat de ondernemingen niet in hun groei worden belemmerd door onevenredige nalevingskosten (considerans nr. 2 RL 4). Omdat het witwasrisico van geval tot geval kan variëren, moet een integrale op risico gebaseerde benadering worden gebruikt, met een empirisch onderbouwde besluitvorming (considerans nr. 22 RL 4). Kleinere ondernemingen voeren een aan hun specifieke behoeften en aan de aard van de bedrijfsactiviteit aangepast beleid om het opsporen van ongebruikelijke of verdachte transacties mogelijk te maken (considerans nr. 27 RL 4). In geen geval mogen ondernemingen hun cliënten discrimineren bij de risicobeoordeling in het kader van cliëntenonderzoek (considerans nr. 66).

De vierde Richtlijn is geïmplementeerd in onder meer de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft).

Integere bedrijfsvoering 

Verzekeraars en bemiddelaars moeten hun witwasrisico in kaart brengen en beoordelen, rekening houdend met risicofactoren (soort cliënt, soort product). De risicobeoordeling wordt neergelegd in een beleidsstuk en actueel gehouden. Voorts beschikken de ondernemingen over interne gedragslijnen, controlemaatregelen en procedures om het geïdentificeerde witwasrisico te beperken en actief te beheren. Bedoelde gedragslijnen, controlemaatregelen en procedures omvatten: model-risicobeheerpraktijken, cliëntenonderzoek, rapportage, bewaring van bewijsstukken, interne controle, nalevingsbeheer en doorlichting/opleiding van medewerkers (art. 8 RL 4). De ondernemingen dragen er zorg voor dat haar werknemers, alsmede de dagelijks beleidsbepalers voor zover relevant, voor de uitoefening van hun taken en rekening houdend met de risico’s, aard en omvang van de onderneming, worden doorgelicht, bekend zijn met de bepalingen van de Wwft, en periodiek opleidingen genieten die hen in staat stellen een ongebruikelijke transactie te herkennen en een cliëntenonderzoek goed en volledig uit te voeren (art. 35 Wwft).

Risicofactoren  

Risicofactoren kunnen verband houden met de aard van het verzekeringsproduct, de persoon van de cliënt en de begunstigde, het distributiekanaal en internationale aspecten. De verzekeraar en de bemiddelaar zullen steeds een afweging van factoren moeten maken. Sommige factoren vertegenwoordigen een hoger risico, andere een lager. Risicofactoren zijn als volgt te classificeren (bijlage II RL 4 en EIOPA 2018).

Factoren die kunnen bijdragen tot een hoger risico

  • Het verzekeringsproduct staat toe: betalingen afkomstig van niet-geïdentificeerde derden; premiebetalingen met een hoge waarde of ongelimiteerde waarde, te hoge betalingen of grote aantallen premiebetalingen met een lagere waarde; betalingen in contanten; het product staat bijvoorbeeld gedeeltelijke opnamen of vervroegde afkoop op elk willekeurig moment toe, met beperkte kosten of vergoedingen.  
  • De cliëntof begunstigde is een rechtspersoon waarvan de structuur het moeilijk maakt om de uiteindelijke begunstigde te identificeren; of de cliënt of de uiteindelijk begunstigde van de cliënt is een ‘politiek prominente persoon’ (Politically Exposed Person – PEP -); deze personen zijn bij voorbeeld: een minister, een parlementslid, een lid van de Algemene Rekenkamer, van de Hoge Raad, van de Afdeling Rechtspraak van de Raad van State, van het College van Beroep voor het bedrijfsleven, van de directie van DNB, en de commandant der strijdkrachten). Hetzelfde hogere risico zou aanwezig kunnen zijn wanneer de begunstigde van de polis of de uiteindelijke begunstigde een PEP is; de leeftijd van de cliënt ongebruikelijk is voor het type product dat wordt verlangd (bijv. de cliënt is heel jong of heel oud); het contract niet past bij de vermogenssituatie van de cliënt; of het beroep of de activiteit van de cliënt wordt beschouwd als een beroep dat - of activiteit die - zeer waarschijnlijk verband houdt met het witwassen van geld, bijvoorbeeld een hoog corruptierisico vertegenwoordigen. Factoren die wijzen op een hoger risico zijn ook:frequente en niet-verklaarde afkopen, in het bijzonder indien de terugbetaling wordt verricht naar verschillende bankrekeningen; de cliënt maakt hoge kosten wanneer hij verzoekt om vroegtijdige beëindiging van een product; het verzoek van de cliënt om de verzekerde som en/of de premiebetaling te wijzigen of te verhogen is ongebruikelijk of buitensporig; de verzekeraar wordt pas op de hoogte gesteld van een wijziging in de begunstigde op het moment dat de claim wordt ingediend; of inkoopbijdragen aan een pensioenregeling kort voor de pensioendatum.
  • Het distributiekanaal: verkopen op afstand, zoals online verkopen, verkopen per post of telefoon, zonder toereikende waarborgen, zoals elektronische handtekeningen of elektronische identificatiedocumenten die voldoen aan Verordening (EU) 910/2014; lange ketens van tussenpersonen; er wordt gebruikgemaakt van een tussenpersoon in ongebruikelijke situaties (bijv. onverklaarde geografische afstand).
  • Internationale aspecten: de client en/of de begunstigde zijn gevestigd in - of hebben banden met - landen met een hoger risico en onvoldoende toezicht op witwassen, of premies worden betaald via banken in die landen, of de tussenpersoon is daar gevestigd.

Speciaal voor financiële dienstverleners waaronder bemiddelaars in levensverzekeringen geeft de AFM nog als voorbeelden van risicoverhogende factoren (AFM 2020): de financiële dienstverlener wordt geconfronteerd met de omstandigheid dat de polis van de levensverzekering niet op naam van de werkelijk rechthebbende wordt gesteld; de financiële dienstverlener ondervindt problemen met het identificeren van de werkelijk rechthebbende en/of constateert onregelmatigheden bij de tenaamstelling van de polis; de cliënt doet navraag naar een afwijkende manier om de premie te voldoen (bijvoorbeeld contant); een eenmalig grote storting op een polis waarbij de bron van de middelen onduidelijk is.

Factoren die kunnen bijdragen tot een lager risico

  • Het product betaalt uitsluitend uit in geval van een vooraf bepaalde gebeurtenis, bijvoorbeeld overlijden, of op een specifieke datum, zoals in geval van door levensverzekeringen gedekte consumptieve kredieten en hypotheken die uitsluitend uitbetalen in geval van overlijden van de verzekerde persoon; heeft geen afkoopwaarde;  is een levensverzekeringspolis met een lage premie; staat uitsluitend kleine, regelmatige premiebetalingen toe, bijvoorbeeld geen te hoge betalingen; is uitsluitend toegankelijk via werkgevers, bijvoorbeeld een pensioenstelsel, een pensioenfonds of een soortgelijk stelsel dat pensioenen uitkeert aan werknemers, waarbij de bijdragen worden ingehouden op het loon en de regels van het stelsel de deelnemers niet toestaan hun rechten uit hoofde van het stelsel over te dragen; kan niet op korte of middellange termijn worden terugbetaald, zoals in het geval van pensioenverzekeringsovereenkomsten die geen afkoopclausule bevatten; kan niet als zekerheidstelling dienen; of het produkt staat geen betalingen in contanten toe.
  • In geval van een ondernemingslevensverzekering, is de cliënt: een kredietinstelling of financiële instelling die onderworpen is aan voorschriften inzake de bestrijding van witwassen en terrorismefinanciering en waarbij er toezicht wordt uitgeoefend op de naleving van die voorschriften op een manier die in overeenstemming is met de 4e Richtlijn; of een overheid of een overheidsbedrijf uit de Unie.
  • Distributiekanaal: de verzekeraar kent de tussenpersoon goed en hij is ervan overtuigd dat de tussenpersoon cliëntenonderzoek verricht dat in verhouding staat tot het risico dat is verbonden aan de relatie, en dat in overeenstemming is met de maatregelen die uit hoofde van de vierde Richtlijn vereist zijn; of het product is uitsluitend beschikbaar voor werknemers van bepaalde ondernemingen die met de verzekeraar een  overeenkomst hebben gesloten voor levensverzekeringen voor hun werknemers, bijvoorbeeld als onderdeel van een arbeidsvoorwaardenpakket.
  • Internationale aspecten: wanneer een betrokken land volgens geloofwaardige bronnen een laag niveau van corruptie of andere criminele activiteit heeft, kan een lager risico op witwassen worden aangenomen.

Cliëntenonderzoek

Wanneer cliëntenonderzoek? 

Cliëntenonderzoek dient plaats te hebben als de verzekeraar een verzekeringsovereenkomst wil sluiten waarvoor in totaal € 15.000 of meer aan koopsom of premies moet worden betaald, of wanneer wordt betwijfeld of de eerder verkregen cliënt-identificatiegegevens waarheidsgetrouw of toereikend zijn (art. 11 RL 4). Ook gedurende de looptijd van de overeenkomst wordt voortgangscontrole uitgeoefend, zowel met betrekking tot de verzekeringnemer als op verrichte transacties.  De verificatie van de identiteit van de begunstigden geschiedt uiterlijk op het tijdstip van uitbetaling. Indien de begunstigden bijvoorbeeld ‘mijn toekomstige kleinkinderen’ zijn, kan de verzekeraar eerder informatie inwinnen over de kinderen van de polishouder. In het geval waar de levensverzekering of andere beleggingsverzekering aan een derde wordt overgedragen, identificeren ondernemingen die op de hoogte zijn van de overdracht de uiteindelijk begunstigde op het tijdstip van de overdracht aan de natuurlijke persoon of rechtspersoon of juridische constructie die de waarde van de overgedragen polis ten eigen voordele ontvangt (art. 13 RL 4).

Cliëntenonderzoeksmaatregelen 

De cliëntenonderzoeksmaatregelen omvatten:

a)  de identificatie van de cliënt en de verificatie van zijn identiteit op basis van documenten, gegevens of informatie uit een betrouwbare en onafhankelijke bron; 

b)  de identificatie van de uiteindelijk begunstigde en het nemen van redelijke maatregelen om de identiteit van die persoon te verifiëren, zodat de onderneming ervan overtuigd is dat zij weet wie de uiteindelijk begunstigde is, en, wanneer het rechtspersonen, trusts, vennootschappen, stichtingen en soortgelijke juridische constructies betreft, het nemen van redelijke maatregelen om inzicht te verwerven in de eigendoms- en zeggenschapsstructuur van de client, onder meer met behulp van het UBO (Ultimate Beneficial Owner)-register;   

c)  het beoordelen en, in voorkomend geval, inwinnen van informatie over het doel en de beoogde aard van de verzekeringsrelatie;   

d)  het doorlopend monitoren van de verzekeringnemer, met inbegrip van een nauwlettende controle van de tijdens de gehele duur van de verzekeringsrelatie verrichte transacties, om ervoor te zorgen dat deze stroken met de kennis die de verzekeringsonderneming heeft van de cliënt en van het zakelijk en risicoprofiel, indien noodzakelijk met inbegrip van de oorsprong van de geldmiddelen, en het actueel houden van de in haar bezit zijnde documenten, gegevens of informatie (art. 13 RL 4).

Met betrekking tot de begunstigden van een levensverzekering of een andere beleggingsverzekering worden nog de volgende cliëntenonderzoeksmaatregelen uitgevoerd, zodra de begunstigden zijn geïdentificeerd of aangewezen:

a)  bij begunstigden die als met name genoemde personen of juridische constructies zijn geïdentificeerd, het noteren van de naam van de persoon;

b)  bij begunstigden die door middel van kenmerken of naar categorie of anderszins zijn aangewezen, het inwinnen door de onderneming van voldoende informatie betreffende die begunstigden om ervan overtuigd te zijn dat zij op het tijdstip van uitbetaling in staat zal zijn de identiteit van de begunstigden vast te stellen (art. 13, lid 5 RL 4).

Omvang van de maatregelen 

Hoe ver strekkend de onderzoeksmaatregelen zijn bepalen verzekeraars en bemiddelaars zelf op basis van de risicogevoeligheid. De vierde Richtlijn kent, zoals gezegd, een risicogebaseerde benadering, waaruit volgt dat ondernemingen de maatregelen in het kader van het cliëntenonderzoek dienen af te stemmen op de risico’s van de aard en omvang van de eigen onderneming en de dienstverlening, alsmede op de risico’s van een concrete zakelijke relatie of transactie. Bij het beoordelen van het witwasrisico houden zij rekening met ten minste de variabelen: doel van de verzekering, omvang van premie en de gevraagde dekking, en looptijd van de verzekering (bijlage I RL 4). De ondernemingen moeten (tegenover bij voorbeeld DNB) wel kunnen aantonen dat de maatregelen in verhouding staan tot het geïdentificeerde witwasrisico (art. 13 RL 4). Overigens plegen verzekeraars en bemiddelaars reeds in verband met de rechtsgeldigheid van de overeenkomst te toetsen of het vereiste belang aanwezig is bij de verzekeringnemer, de verzekerde of de begunstigde, als de omvang van het te verzekeren kapitaal vragen oproept (Salomons 2019).

De – vaak zeer bewerkelijke – cliëntenonderzoeksprocedure (‘customer due diligence’ - CDD) houdt in dat zo veel mogelijk informatie wordt verzameld over de client (‘know yor customer’ – KYC) om een gedegen risicoanalyse mogelijk te maken. Daarbij worden alle openbare informatiebronnen geraadpleegd. De details worden vastgelegd in het risicoprofiel van de client. Het dossier van de client moet steeds op orde zijn en de actuele – door de wet verlangde – gegevens bevatten. In veel gevallen zullen de onderzoekshandelingen samenvallen met de informatievergaring die - al dan niet met behulp van een vragenlijst - nodig is in het voortraject van acceptatie en uitkering. Er dient, zoals gezegd, zo nodig ook tussentijds gecontroleerd te worden, bij voorbeeld bij de periodieke premiebetaling of bij wijziging van het contract of de begunstiging. Dit een en ander is in toenemende mate geautomatiseerd met behulp van systeemtechnieken, zoals electronische identificatie, electronische documentondertekening, kunstmatige intelligentie met algoritmes (Artificial Intelligence - AI), Robotic Process Automation(RPA). Blind varen op algoritmen kan hier overigens veel schade veroorzaken, zoals in het kinderopvangtoeslagenschandaal wel is gebleken. De vierde Richtlijn verbiedt, het zij herhaald, discriminatie bij de risicobeoordeling.

De controlemaatregelen, in het bijzonder de monitoring gedurende de gehele looptijd van de overeenkomst, zullen van verzekeraars en bemiddelaars extra inspanningen vergen. Volgens het Financieel jaarverslag verzekeringsbranche 2021 wordt door levensverzekeraars jaarlijks gemiddeld meer dan 20 miljard euro uitgekeerd, en zijn in 2019 in totaal 340.000 nieuwe polissen verkocht. Het jaarverslag 2021 van verzekeringmaatschappij De Goudse N.V. vermeldt: ‘ Iedere klant (zakelijk en particulier) wordt bij het aanvragen van een verzekering gescreend. Maar ook tijdens de looptijd van de verzekering en bij het doen van een uitkering worden controles uitgevoerd’. En: ‘In 2021 zijn UBO-verklaringen van meer dan 2 jaar oud opnieuw opgevraagd bij onze zakelijke klanten’ (p. 34).

Verzekeraars en bemiddelaars zijn sinds 25 juni 2015 verplicht cliëntenonderzoeksmaatregelen niet alleen op alle nieuwe cliënten, maar vanaf die datum ook ‘te gepasten tijde’ op bestaande cliënten toe te passen, naar gelang van de risicogevoeligheid van deze cliënten, bij voorbeeld ‘wanneer de relevante omstandigheden van een cliënt veranderen’ (art. 14 RL 4 lijkt strenger dan art. 38, lid 3 Wwft dat pas onderzoek verlangt ‘zodra een uitkering plaats zal vinden’).

Verscherpte controle

Uiterlijk bij de uitbetaling of bij de gehele of gedeeltelijke overdracht van de polis controleert de verzekeraar of de begunstigde, en/of, indien nodig, de uiteindelijk begunstigde van de begunstigde van een levensverzekering of andere beleggingsverzekering een PEP is. Als dat zo blijkt te zijn, dan moet het dagelijks bestuur van de verzekeraar worden ingelicht vóór uitbetaling van polisopbrengst, en moet de gehele zakelijke relatie met de polishouder aan verscherpte controle worden onderworpen (art. 21 RL 4).

Vereenvoudigd onderzoek 

Vereenvoudigde cliëntenonderzoeksmaatregelen zijn toegestaan als aannemelijk is dat de verzekeringsovereenkomst een geringer witwasrisico vertegenwoordigt. Voorwaarde is wel, dat een toereikende monitoring van de zakelijke relatie of de transactie blijft verricht worden die het opsporen van ongebruikelijke of verdachte transacties mogelijk maakt (art. 15 RL 4). Cliëntenonderzoek is derhalve ook in gevallen van laag risico verplicht, al kan dit bij een laag risico zeer beperkt zijn (art. 14 RL 4). Doet de onderneming geen onderzoek of kan zij geen onderzoeksresultaat tonen, dan mag zij de verzekering niet sluiten of bemiddelen, en geen uitkering doen (art. 14 RL 4).

Meldingsplicht  

De verzekeraar en bemiddelaar in levensverzekeringen zijn verplicht om alle verdachte transacties, met inbegrip van transactiepogingen, te melden bij een organisatorisch bij de Nationale Politie ondergebrachte maar operationeel onafhankelijke overheidsdienst, de Financiële inlichtingeneenheid (Financial Intelligence Unit Nederland – FIU-NL -), zodra de verzekeraar of bemiddelaar weet, vermoedt of redelijkerwijs kan vermoeden dat geldmiddelen - ongeacht het bedrag - opbrengsten van criminele activiteiten zijn of met terrorismefinanciering verband houden (art. 33 RL 4). Het vermoeden kan rijzen uit feiten en omstandigheden verband houdende met de bovengenoemde risicofactoren. Van de richtlijn afwijkend is art. 15 Wwft dat voorziet in de vaststelling van indicatoren aan de hand waarvan wordt beoordeeld of een transactie wordt aangemerkt als een onder de meldingsplicht vallende ‘ongebruikelijke transactie’ (art. 16 Wwft). Voor een levensverzekeraar geldt bij voorbeeld als indicator: ‘een transactie waarbij de instelling aanleiding heeft om te veronderstellen dat deze verband kan houden met witwassen of financieren van terrorisme’ (lijst van indicatoren, bijlage bij art. 4 Uitvoeringsbesluit Wwft 2018). Taak van FIU-Nederland is (art. 13 Wwft): het ontvangen van meldingen en het analyseren of er een mogelijk verband is met een strafbaar feit. Pas als het FIU-onderzoek leidt tot het ‘verdacht verklaren’ van de transactie, wordt deze ter kennis gebracht van de opsporingsdiensten, zoals het Openbaar Ministerie (OM), de Fiscale inlichtingen- en opsporingsdienst (FIOD) of de politie. Doordat de Wwft - in plaats van de term ‘verdachte transactie’ uit het meldplicht-artikel 33 van de vierde EU-richtlijn - de term ‘ongebruikelijke transactie’ hanteert, is vermoedelijk in Nederland het aantal meldingen aan FIU-Nederland onnodig groot. In 2021 ontving deze dienst van alle meldingsplichtige instellingen samen in totaal ongeveer 1.2 miljoen meldingen, waarvan hij ongeveer 100.000 transacties ‘verdacht’ verklaarde en de dossiers ter beschikking stelde aan opsporingsdiensten (Jaaroverzicht FIU-Nederland 2021).

Ongebruikelijke transacties behoeven niet verdacht te zijn. Of er voor een ongebruikelijke transactie een simpele – ontlastende - verklaring is moet de verzekeraar of bemiddelaar vaststellen op grond van uit het cliëntenonderzoek gebleken feiten en omstandigheden. Bij gebreke van zo’n ontlastende verklaring zal er sprake kunnen zijn van een ‘redelijk vermoeden’ in de zin van art. 33 RL 4, en heeft melding aan de FIU zin. Deze dienst kan dan verder onderzoek doen met de hem ten dienste staande instrumenten voor vergaring van informatie. Maar pas in een volgend stadium – in een procedure die de rechtsbescherming van de burger moet waarborgen – wordt door een  bevoegde opsporingsdienst op basis van art. 27 van het Wetboek van Strafvordering bepaald of van een verdenking en een verdachte in strafrechtelijke zin sprake is.

Toezicht op naleving van de Wwft

DNB en AFM zijn aangewezen als toezichthouders op de naleving van de Wwft. DNB heeft in het kader van het integriteitstoezicht in 2021 met name aandacht besteed aan de naleving van de Wwft door levensverzekeraars door middel van een vragenlijst. In dit verband zijn meerdere (vervolg) onderzoeken uitgevoerd waarbij onder meer aandacht is besteed aan risico analyse en cliëntenonderzoek (ZBO-verantwoording DNB 2021, 21). In de jaarverslagen van verzekeraars is daarover niets te vinden, met voor zover bekend één uitzondering. Verzekeringmaatschappij SRLEV N.V. vermeldt in haar jaarverslag over 2021 (p. 34) een (nader) onderzoek door DNB in verband met tekortschietende procedures inzake onder meer witwassen. Blijkens de jaaroverzichten van FIU-Nederland zijn tot 2021 van verzekeraars en bemiddelaars in levensverzekeringen nauwelijks meldingen ontvangen: 1 tot 13 per jaar van 1 tot 3 verzekeraars, en van 0 tot 1 van 0 tot 1 bemiddelaar. Het jaar 2021 – het jaar van het genoemde DNB-onderzoek - gaf een stijging te zien van het aantal meldende verzekeraars (van 3 naar 6) en bemiddelaars (van 0 naar 2) en van gemelde transacties (bij verzekeraars: van 9 naar 38, en bij bemiddelaars: van 0 naar 4).

Het onderzoek heeft kennelijk indruk gemaakt. Gevraagd werd o.a. naar het aantal afgekochte polissen in 2020, het volume daarvan, het volume waarbij de premie of koopsom niet werd betaald door de verzekeringnemer zelf, en het aantal dat betrekking had op een PEP, het aantal nieuw afgesloten koopsompolissen, het volume daarvan, en het aantal waarbij de koopsom werd betaald door een ander dan de verzekeringnemer, het aantal cliënten dat werd geïdentificeerd als PEP (Nederland en buitenland), het aantal malen dat de begunstigde werd gewijzigd in polissen van buitenlandse cliënten, het aantal cliënten dat niet werd geaccepteerd wegens integriteitsredenen, en hoe vaak dienstverlening werd gestart vóór afronding van het cliëntenonderzoek.

Verder werd gevraagd naar de frequentie waarmee bestaande hoog-, midden- en laagrisico cliënten werden ‘gereviewd’, het aantal bestaande cliënten voor wie in 2020 de dienstverlening werd beëindigd wegens integriteitsredenen, of en op welke wijze monitoring van (zowel inkomende als uitgaande) transacties plaatsvond, of analyses warden verricht van transacties ter detectie van afwijkende transactiepatronen buiten het standaard transactiemonitoring-proces (met business rules) om, of technologiën zoals artificial intelligence en/of machine learning in het transactiemonitoring-proces werden toegepast, het aantal medewerkers dat werkzaam was in het transactiemonitoring-proces ultimo 2020, en het totaal aantal FIU-meldingen in 2020. Ook werd gevraagd naar welke bedrijfsprocessen geheel of gedeeltelijk waren uitbesteed (CDD cliëntacceptatie, CDD periodieke cliëntreview; transactiemonitoring, alert afhandeling, melding aan FIU), of periodiek en op structurele wijze werd beoordeeld bij de instelling waaraan werkzaamheden waren uitbesteed of, en op welke wijze, zij de verplichtingen uit de Wwft naleefde, of de interne Compliance- en/of Risk-functie en de interne audit-functie in 2020 de werking/effectiviteit hebben getest of gemonitored van beleid, procedures en maatregelen met betrekking tot het integriteitsrisico witwassen, hoe vaak van uit de eerste lijn aan de directie is gerapporteerd over (mogelijke) schendingen van de Wwft, en of in de directie een verantwoordelijke voor de naleving van de Wwft is aangewezen.

In de vragenlijst geeft DNB aan dat zij de resultaten van dit onderzoek gebruikt bij de uitvoering van haar toezichtstaak.

Wet op het financieel toezicht (Wft)

In het publieke verzekeringsrecht (verzekeringsmarktrecht of -toezichtsrecht), met name in de Wet op het financieel toezicht (Wft), waren al eerder verplichtingen voor verzekeraars en tussenpersonen opgenomen om een adequaat integriteitsbeleid te voeren en hun bedrijfsvoering zodanig in te richten dat een beheerste en integere uitoefening van het bedrijf werd gewaarborgd. De volgende integriteitsrisico's worden onderkend: witwassen, terrorisme financiering, belangenverstrengeling, corruptie (omkoping), fiscale fraude, omzeiling Sanctiewet 1977, interne fraude, externe fraude, maatschappelijk onbetamelijk gedrag, cybercrime. En ook: overtreding van de Wwft en andere strafbare feiten die het vertrouwen in de onderneming of in de verzekeringsmarkt kunnen schaden. Zie art. 3:10 en 3:17 Wft in verbinding met hoofdstuk 3 Besluit prudentiële regels Wft (Bpr) en art. 4:11 en 4:15 Wft in verbinding met hoofdstuk 4 Besluit gedragstoezicht financiële ondernemingen Wft (Bgfo). De toezichthouder zet ook het instrument (her)toetsing van bestuurders in, in verband met hun betrouwbaarheid, wanneer blijkt dat de onderneming de Wwft overtreedt. Zie art. 3:9 Wft in verbinding met hoofdstuk 2 Bpr en art. 4:10 Wft in verbinding met hoofdstuk 3 Bgfo. Sanctionering vindt bestuursrechtelijk plaats.

Omdat de vierde Richtlijn minimum harmonisatie van de nationale wetten beoogt (art. 5 RL 4), is het toegestaan dat de Wft in het kader van de betrouwbaarheid en de integere bedrijfsuitoefening verdergaande eisen stelt dan de richtlijn (en de Wwft) voorschrijven. Ook de Wft heeft, evenals de vierde Richtlijn, onder meer als doelstelling bescherming van de stabiliteit van het financiële stelsel (art. 1:24 en art. 1:25 Wft).

Wetboek van Strafrecht (WvS)/Wet op de economische delicten (WED)

In Titel XXXA (art. 420 bis e.v.) van het Wetboek van Strafrecht (WvS) zijn diverse vormen van witwassen als zelfstandige delicten opgenomen, waarbij bescherming van het financiële en economische verkeer voorop staat. Die bepalingen vormen de basis voor strafrechtelijke opsporing, vervolging en sanctionering (zoals eerder art. 327 WvS, dat bedrog bij verzekering strafbaar stelt). Anders dan bij heling kan de pleger ook  worden gestraft voor het witwassen van de opbrengsten van een door hem zelf gepleegd misdrijf (wie wegrijdt op een door hem zelf gestolen fiets, maakt zich schuldig aan witwassen). Ook rechtspersonen kunnen het delict plegen. Voor opzettelijk witwassen is vereist dat de pleger weet dat het goed van misdrijf afkomstig is. Schuldwitwassen is strafbaar wanneer de pleger redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het voorwerp afkomstig was uit enig misdrijf. Ook poging tot witwassen is strafbaar. Door het (pogen te) sluiten van een levensverzekeringspolis wordt het voordeel uit het oorspronkelijke misdrijf (bij voorbeeld belastingfraude) omgezet (‘gewit’). Strafbaar zijn ook de medeplegers en medeplichtigen, en zij die tot het feit opdracht hebben gegeven of feitelijk leiding hebben gegeven aan de verboden gedraging van een rechtspersoon. Zo is in 2021 door het OM met de rechtspersoon ABN AMRO Bank N.V. een schikking getroffen (480 miljoen euro) in verband met verdenking van overtreding van de Wwft en schuldwitwassen, terwijl een strafrechtelijk onderzoek werd ingesteld tegen drie voormalige bestuurders wegens verdenking van leiding geven aan overtreding van de Wwft.

Overtreding van de art. 22a3, eerste lid4, eerste lid5, eerste tot en met derde lid89, eerste lid10b, eerste en tweede lid10c1617, tweede lid23, eerste, tweede en vierde lid23a23b23e23g23h23i23j283334 en 38 van de Wwft, is – als economisch delict ingevolge de Wet op de economische delicten (WED) - een misdrijf, indien opzettelijk begaan (art 1, art. 2 WED).

Overigens: ook de burgerlijke rechter kan voor de vraag gesteld worden of de Wwft is nageleefd, dus die wet sanctioneren. Zie bij voorbeeld het civiele vonnis van Rechtbank Noord-Nederland (Alkmaar) van 27 oktober 2021 (ECLI:NL:RBNHO:2021:9542) in een zaak die door de begunstigde (verzekeringnemer) was aangespannen tegen de levensverzekeraar in verband met de wijze van verificatie van de identiteit van de begunstigde vóór uitbetaling van de verzekerde som (geannoteerd in Het Verzekerings-Archief 2022-1).

Voor de volledigheid: de bestuursrechter (Rechtbank Rotterdam en in hoger beroep het College van Beroep voor het bedrijfsleven – CBB -) is de bevoegde rechter ten aanzien van alle beschikkingen van DNB en AFM die onder meer overtredingen van de Wwft door verzekeraars en tussenpersonen betreffen. Zie bijvoorbeeld de elders in deze aflevering van Het Verzekerings-Archief 2022-3 geannoteerde uitspraak van het CBB van 18 oktober 2022 (ECLI:NL:CBB:2022:707) in verband met de wijze van uitvoering van cliëntenonderzoek.

Evaluatie

Recent is de wetgeving ter voorkoming van het legaliseren van uit misdrijf verkregen gelden weer volop in de belangstelling na het verschijnen van een aantal rapporten van onder meer de Europese Commissie, EY, de Algemene Rekenkamer en de FATF.

Artikelen 6 en 7 van de vierde Richtlijn verplichten de Commissie en de lidstaten van de EU om periodiek in een verslag het witwasrisico te beoordelen. Nederland deed dit laatstelijk  in een door het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC) opgesteld document: National Risk Assessment Witwassen 2019 (WODC 2020).

In juli 2019 bracht de Commissie een Assessment-Report uit met haar inschatting van het witwasrisico in de Unie via verzekeringen (EC 2019). Haar conclusies voor de verzekeringssector waren toen: ‘Some cases of life insurance being abused for money laundering purposes have been detected, but they are generally the result of sophisticated schemes. Therefore, the money laundering threat related to life insurance is considered moderately significant (level 2). Life insurance is currently well framed and the sector seems quite aware of money laundering risks. The checks in place are correctly implemented. Therefore, the level of money laundering vulnerability related to life insurance is considered as being of low/moderate significance (level 1-2). Where life insurance products are used as investment products for wealth management or other investment services, the relevant risk level should be considered (conclusions 16. Life insurance, p. 116-120). ‘Non-life insurance is not used for money laundering purposes, as it requires a degree of planning and expertise that make it relatively unattractive. Therefore, the money laundering threat related to non-life insurance is considered as being of low significance/no relevance (level 1). Few cases have been detected of non-life insurance being misused for money laundering purposes. Generally, this is done as part of a broader fraud scheme. Therefore, the level of money laundering vulnerability related to non-life insurance is considered as being of low significance (level 1)/no relevance (conclusions 17. Non-life insurance, p. 121-124).

Naast deze assessment-reports verschenen vorig jaar en dit jaar rapporten die laten zien dat de uitvoering van de anti-witwaswetgeving in Nederland momenteel verre van doeltreffend is. Een beknopt overzicht:

[EY 2021] Ernst & Young Nederland LLP-rapportOnderzoek effecten Wwft. De effecten van de Implementatiewet vierde anti-witwasrichtlijn op Wwft-instellingen’ (juli 2021).

Aan het onderzoek door EY hebben 14 levensverzekeraars en 7 bemiddelaars in levensverzekeringen deelgenomen (p. 81). De instellingen blijken niet gelukkig met de wetgeving te zijn. Met name ondernemingen die pensioenen en levensverzekeringen aanbieden wijzen op de disproportionele eisen. Deze opvatting komt – aldus de onderzoekers - vermoedelijk vooral voort uit ontevredenheid over het optreden van de toezichthouder, die in hun ogen meer ‘rule-based’ dan ‘risk-based’ opereert. Zij voelen zich vaak onterecht behandeld ‘alsof zij een bank zijn’ (p. 87).

[AR 2022] Algemene Rekenkamer-rapport ‘Bestrijden witwassen, deel 3: stand van zaken 2021’ (juni 2022).

Dit Hoge College van Staat is zeer kritisch over de uitvoering van de Wwft. Weliswaar is het aantal jaarlijkse meldingen van ongebruikelijke transacties sterk toegenomen, maar onduidelijk is wat dit betekent: zijn meldingsplichtige instellingen, zoals banken en verzekeraars, beter geworden in het signaleren van ongebruikelijke transacties, neemt het witwassen toe, of zijn meldingsplichtige instellingen sneller iets als ongebruikelijk gaan aanmerken om geen problemen met hun toezichthouder te krijgen (rapport, p. 25)? Alleen al bij banken zijn 12.000 medewerkers ingezet bij het cliënten- en transactieonderzoek. Het is voor de Algemene Rekenkamer niet duidelijk wat de oorzaak is van de toenemende discrepantie tussen het aantal meldingen en het aantal door FIU-Nederland vastgestelde verdachte transacties. Gevolg is dat meldingen blijven liggen die naar het oordeel van de Algemene Rekenkamer op basis van het risicoprofiel onderzocht hadden moeten worden (rapport, p. 25 en 39). FIU-Nederland stuurt niettemin jaarlijks veel verdachte transacties door aan opsporingsdiensten (OM, politie, FIOD e.a.), maar onbekend is hoeveel van die doorgestuurde informatie heeft geleid tot opsporingsonderzoek. Gebleken is dat de meest risicovolle verdachte transacties niet altijd opgepakt worden (rapport, p. 40). In zijn bespreking rept Buruma van een ‘onthutsend’ rapport (Buruma 2022, 1675): ‘Het opzetten van een enorm systeem om witwassen op het spoor te komen en dan niet eens te kijken en te gebruiken wat dat systeem heeft opgeleverd is (…) een onverschilligheid die het in potentie nuttige werk van duizenden hard werkende mensen zinloos maakt’, aldus Buruma (t.a.p.).

[FATF 2022] FATF-Mutual Evaluation Report ‘Anti-money laundering and counter-terrorist financing measures. The Netherlands’ (augustus 2022)

In het algemeen oordeelt de FATF gunstig over de wijze waarop Nederland de maatregelen ter voorkoming van witwassen uitvoert. Over de verzekeringssector zijn de rapporteurs kritisch. Zij zijn van oordeel dat de identificatie van witwasrisico’s door levensverzekeraars en bemiddelaars achterblijft (‘lags behind’, p. 121) bij die in andere sectoren, en dat procedures voor risico-identificatie minder ontwikkeld zijn. Een groot aantal verzekeraars en de helft van de bemiddelaars heeft geen procedures om PEP’s te identificeren (p. 123). Volgens informatie van DNB zouden de tweede en de derde lijn bij verzekeraars nog steeds hun taak om cliënten te monitoren onvoldoende uitvoeren (p. 138). Het is mogelijk dat de rapporteurs inzage hebben gehad in de resultaten van het bovengenoemde integriteitsonderzoek van DNB bij levensverzekeraars dat medio 2021 werd afgesloten. Uit dit FATF-onderzoek blijkt voorts dat, althans voor ons land, wel wat af te dingen valt op de boven vermelde vaststelling van de Europese Commissie uit 2019 dat ‘the checks in place are correctly implemented’.

Besluit

Hoewel het belang van het voorkomen van witwassen wordt onderschreven, lokt de (wijze van uitvoering van) de anti-witwaswetgeving veel kritiek uit.  

Levensverzekeraars en bemiddelaars zouden witwasrisico’s enigszins onderschatten en hun procedures onvoldoende op orde hebben, levensverzekeraars zouden hun taak om gedurende de looptijd van de overeenkomst de cliënt en de transacties te monitoren gebrekkig uitvoeren, zie het FATF-rapport.

In de ogen van levensverzekeraars moet de toezichthouder het ontgelden, zie het EY-rapport.

De toezichthouder (DNB) lijkt nu een andere koers te gaan varen, zo kan worden afgeleid uit het in september 2022 verschenen rapport ‘Van herstel naar balans. Een vooruitblik naar een meer risicogebaseerde aanpak van het voorkomen en bestrijden van witwassen en terrorismefinanciering’ (DNB 2022). Dit rapport besteedt in het bijzonder aandacht aan banken, maar is hier van belang, niet alleen omdat banken tevens optreden als bemiddelaars in levensverzekeringen, maar ook vanwege de beleidsuitgangspunten van de toezichthouder ter zake van de bestrijding van witwassen en het toezicht daarop. Lange tijd hebben banken de Wwft genegeerd. Er werden geen of onvoldoende beleid en procedures ontwikkeld en cliëntenonderzoeken gehouden. Er zijn boetes opgelegd; twee banken kochten strafvervolging af voor respectievelijk 775 en 480 miljoen euro. Nu lopen bij 28 banken zogenaamde hersteltrajecten (p. 15). Blijkens het rapport verwacht DNB van de banken na herstel een meer risicogerichte aanpak bij de inschatting van het witwasrisico bij cliënten. Dit is opmerkelijk, immers de wetgeving is - zoals hiervoor uiteengezet - al jaren gebaseerd op het beginsel van evenredigheid tussen risico’s en maatregelen. Kennelijk is dit beginsel in het toezicht door DNB lange tijd veronachtzaamd (zie de uitspraak van het CBB, ECLI:NL:CBB:2022:707, in de rubriek wetgeving en wetstoepassing elders in deze aflevering van Het Verzekerings-Archief).

Met deze nieuwe aanpak kunnen levensverzekeraars en bemiddelaars in levensverzekeringen hun voordeel doen.

Maar nog indringender dan in het EY-rapport en in het FATF-rapport is de kritiek van de Algemene Rekenkamer op de totale uitvoering van de Wwft: niet is na te gaan of meldingen wellicht ‘toezicht-gedreven’ zijn; vanwege de vele meldingen blijven bij FIU-Nederland serieuze meldingen liggen; onbekend is hoeveel van de door FIU-Nederland aan opsporingsdiensten doorgezonden meldingen hebben geleid tot opsporing (en vervolging voor de rechter). Gebleken is ook dat de meest risicovolle verdachte transacties niet altijd opgepakt worden. Om met Buruma te spreken: het is onthutsend!

Pecunia non olet, geld stinkt niet. De premie of koopsom voor levensverzekering soms wel? Wie beweert dat de eenmalige of periodieke levenpremie soms wel stinkt, zal dat aannemelijk moeten maken. Indien bij voorbeeld de cliënt desgevraagd een verklaring geeft over de herkomst van het premiegeld die is aan te merken als ‘concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand als volslagen onwaarschijnlijk’ (ECLI:NL:HR:2010:BM0787), zal dat geld evenmin als het geld dat keizer Vespasianus ontving stinken, en zal de verzekeringsovereenkomst gesloten kunnen worden. Tot dusver is onbekend of de inspanningen van levensverzekeraars en bemiddelaars in levensverzekerigen om als ‘poortwachter’ te fungeren in de strijd tegen de misdaad enig resultaat hebben gehad.

Referenties

[AR 2022] Bestrijden witwassen, deel 3: stand van zaken 2021
Algemene Rekenkamer 2022, 67 p.
rekenkamer.nl

[AFM 2020] Leidraad Wwft en Sanctiewet Toelichting op de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme en de Sanctiewet 1977
Amsterdam: Stichting Autoriteit Financiële Markten 2020, 46 p.
afm.nl

[Buruma 2022] Wensdenken over witwassen en afpakken
Y. Buruma
NJB 2022, p. 1675

[DNB 2020] Leidraad Wwft en Sw
versie december 2020
Amsterdam: De Nederlandsche Bank N.V. 2020, 76 p.
dnb.nl

[DNB 2022] ZBO-verantwoording 2021 DNB
Amsterdam: De Nederlandsche Bank N.V. 2022, 81 p.
dnb.nl

[DNB 2022] Van herstel naar balans
Een vooruitblik naar een meer risicogebaseerde aanpak van het voorkomen en bestrijden van witwassen en terrorismefinanciering
H. Brits, F. van Bruggen, C. Dijkstra, R. Hoff, D. Keijzer, J. van Toor, L. Veldhuis
Amsterdam: De Nederlandsche Bank N.V., 2022, 37 p.
dnb.nl

[EBA 2021] Guidelines on customer due diligence and the factors credit and financial institutions should consider when assessing the money laundering and terrorist financing risk associated with individual business relationships and occasional transactions
(Guideline 14: Sectoral guidelines for life insurance undertakings, p. 100-107)
Frankfort: Europese Banken Autoriteit (EBA) 2021, 225 p.
eba.europa.eu

[EC 2019] Report from the Commission to the European Parliament and the Council on the assessment of the risk of money laundering and terrorist financing affecting the internal market and relating to cross-border activities
doc. COM (2019) 370 final, 20 p.

Commission Staff Working Document
doc. SWD (2019) 650 final, 270 p.
finance.ec.europa.eu

[EIOPA 2018] Richtsnoeren betreffende risicofactoren.

Gemeenschappelijke richtsnoeren krachtens artikel 17 en artikel 18, lid 4, van Richtlijn (EU) 2015/849 betreffende vereenvoudigd en verscherpt cliëntenonderzoek en de factoren die kredietinstellingen en financiële instellingen in overweging dienen te nemen wanneer zij het aan afzonderlijke zakelijke relaties en occasionele transacties verbonden witwasrisico en risico van terrorismefinanciering beoordelen.

(Titel III, hoofdstuk 7. Sectorale richtsnoeren voor levensverzekeringsondernemingen, p. 64-71)

Frankfort: Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen (EAVB/EIOPA), 2018, 82 p.
eiopa.europa.eu

[EY 2021] Onderzoek effecten Wwft
De effecten van de Implementatiewet vierde anti-witwasrichtlijn op Wwft-instellingen
Amsterdam: Ernst & Young Nederland LLP 2021, 101 p.
ey.com/nl
Kamerstukken 31 477, 76 (bijlage)

[FATF 2018] Guidance for a Risk-based Approach for the Life Insurance Sector
Parijs: Financial Action Task Force (FATF) 2018, 60 p.
fatf-gafi.org

[FATF 2022] Anti-money laundering and counter-terrorist financing measures – The Netherlands Fourth Round Mutual Evaluation Report 
Parijs:Financial Action Task Force (FATF) 2022, 291 p.
fatf-gafi.org
Kamerstukken 31 477, 79 (bijlage)

[FIU 2022] Jaaroverzicht FIU-Nederland 2021
Zoetermeer: Financial Intelligence Unit-Nederland 2022, 35 p.
fiu.nl

[Goudse 2022] Vooruit zien. Rekenen op het onverwachte.
Jaarverslag 2021 De Goudse Verzekeringen
Gouda: De Goudse N.V. 2022, 144 p.

[Implementatiewet RL 4] Wet van 11 juli 2018 tot wijziging van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme en enige andere wetten in verband met de implementatie van richtlijn (EU) 2015/849 van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2015 inzake de voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld of terrorismefinanciering, tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Richtlijn 2005/60/EG van het Europees Parlement en de Raad en Richtlijn 2006/70/EG van de Commissie (PbEU 2015, L 141), alsmede in verband met de uitvoering van verordening (EU) 2015/847 van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2015 betreffende bij geldovermakingen te voegen informatie en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1781/2006 (PbEU 2015, L 141) (Implementatiewet vierde anti-witwasrichtlijn), Stb. 2018, 239

[MvF 2020] Algemene leidraad Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft)
Den Haag: Ministerie van Financiën en Ministerie van Justitie en Veiligheid 2020, 60 p.
rijksoverheid.nl

[Richtlijn 2015/849] Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2015inzake de voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld of terrorismefinanciering, tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Richtlijn 2005/60/EG van het Europees Parlement en de Raad en Richtlijn 2006/70/EG van de Commissie, PbEU 2015, L 141/73

[Salomons 2019] Mr. C. Assers Handleiding tot de beoefening van het Nederlands Burgerlijk Recht, Bijzondere overeenkomsten, deel IX Verzekering
J.H. Wansink, N. van Tiggele-van der Velde, F.R. Salomons, m.m.v. W.C.T. Weterings
Deventer: Wolters Kluwer 2019 (vierde druk)

[SRLEV 2022] Jaarverslag SRLEV N.V. 2021
Alkmaar: SRLEV N.V. 2022

[Verbond 2022] Duurzaam verzekeren
Financieel jaarverslag verzekeringsbranche 2021
Den Haag: Verbond van Verzekeraars 2022, 43 p.

[Verordening 910/2014]Verordening (EU) Nr. 910/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 23 juli 2014 betreffende elektronische identificatie en vertrouwensdiensten voor elektronische transacties in de interne markt en tot intrekking van Richtlijn 1999/93/EG, PbEU 2014, L 257/73

[WODC 2020] National Risk Assessment Witwassen 2019
H.C.J. van der Veen, L.F. Heuts, m.m.v. E.C. Leertouwer
Den Haag: Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum 2020, 124 p.
wodc.nl

[Wwft-wet] Wet van 15 juli 2008, houdende samenvoeging van de Wet identificatie bij dienstverlening en de Wet melding ongebruikelijke transacties (Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme), Stb. 2008, 303

[Wwft-besluit 2018] Besluit van 17 juli 2018, houdende nadere regels met betrekking tot uiteindelijk belanghebbenden en politiek prominente personen, het vaststellen van indicatoren voor het melden van ongebruikelijke transacties en tot wijziging van enige andere besluiten in verband met de implementatie van de vierde anti-witwasrichtlijn en de verordening betreffende bij geldovermakingen te voegen informatie (Uitvoeringsbesluit Wwft 2018), Stb. 2018, 241

Onderwerpen beheren

Mijn artikeloverzicht kan alleen gebruikt worden als je bent ingelogd.