De zaak speelt al een tijdje en in 2019 had het hof al geoordeeld dat de Rabobank de zorgplicht heeft geschonden in de kwestie. Die draait om de verduistering van een uiensorteermachine. Het apparaat stond in een schuur die (inclusief apparaat) werd gehuurd door een uienhandelaar. Die ging in 2010 failliet; enkele dagen daarvoor was de sorteermachine plots verdwenen. Later werd de sorteerder bij een ander bedrijf teruggevonden. De loodseigenaar claimde ruim een half miljoen euro, maar verzekeraar Interpolis wilde niet uitkeren: verduistering is geen gedekt voorval.
Het hof had dus al bepaald dat de Rabo-adviseur het verduisteringsrisico had moeten bespreken. Het ging nu nog om de vraag of de bank aannemelijk kon maken dat het risico van verduistering van roerende zaken niet te verzekeren is. Zo niet, dan gaat het hof ervan uit dat de uienhandel het risico op verduistering zou hebben verzekerd.
Terugkomen op eerder oordeel
De eigenaar had begin 2007 door bemiddeling van de Rabobank een Bedrijven Compact Polis (BCP) van Interpolis gesloten. De inventaris was verzekerd tegen onder meer het risico van diefstal en braak en was op dat moment verhuurd aan de handelaar. De adviseur had de uienhandel moeten wijzen op het risico van verduistering dat gepaard ging met verhuur én op de uitsluiting daarvan op de verzekering, aldus het hof, maar heeft dat niet gedaan. Rabobank vroeg het hof op dat oordeel terug te komen: het zou een zorgplicht hebben aangenomen met een te algemene strekking. Het hof had ook moeten nagaan of een verzekering ter dekking van het verduisteringsrisico wel voorhanden was en of er sprake was van een voldoende reëel risico, zo vindt de bank.
Schending alleen als risico reëel is
Naar aanleiding daarvan maakt het hof zijn oordeel over de schending van de zorgplicht meer specifiek: van schending van de zorgplicht door Rabobank is alleen sprake als Rabobank in de gegeven omstandigheden niet heeft gewezen op het feit dat de polis geen dekking bood tegen het risico van verduistering, terwijl het risico van verduistering te verzekeren was en sprake was van een voldoende reëel risico. "Het ligt immers niet voor de hand dat van een redelijk handelend en redelijk bekwaam assurantietussenpersoon gevergd zou kunnen worden te wijzen op het feit dat de BCP geen dekking biedt tegen verduistering indien een verzekering daarvoor niet voorhanden is en geen sprake is van een voldoende reëel risico."
Was het risico van verduistering voldoende reëel, is vervolgens de vraag. Ja, is het antwoord van het hof. Tussen de uienhandel en de hurende partij zijn er na 2007 geschillen ontstaan, onder meer over de inventaris. Alleen al op grond daarvan kan van een voldoende reëel risico worden uitgegaan.
Rabo was op de hoogte van conflict
Uit de voorhanden gegevens blijkt dat Rabobank ruim voor het faillissement van de huurder wist van de problemen. "De conclusie op dit onderdeel moet dan zijn dat verduistering in 2006/2007 respectievelijk 2010 weliswaar een onzekere gebeurtenis betrof maar dat sprake was van een voldoende reëel risico van verduistering van gehuurde bedrijfsinventaris door [de directeur] en dat Rabobank daarmee vóór het faillissement van [de huurder] op de hoogte was."
Verduistering is verzekerbaar. Niet standaard, maar wel als maatwerk”
Risico was verzekerbaar
Getuigenverhoren moeten antwoord bieden op de vraag of het risico van verduistering ook te verzekeren is. Voor de rechtbank geven een Rabo-medewerker, een medewerker van Chubb en twee assurantieadviseurs hun mening. De strekking daarvan is dat verduistering niet standaard verzekerd is, maar als maatwerk wel gedekt kan worden op bijvoorbeeld een werkmaterieel- of fraudeverzekering. Rabobank is dus niet geslaagd in het bewijzen dat verduistering niet te verzekeren valt en moet de schade vergoeden.
Zaak nog niet ten einde
Die moet nog wel worden vastgesteld door een deskundige. De vordering van € 582.160 zal in elk geval niet volledig worden toegekend, zo lijkt het: "Voor een aanzienlijk deel (€ 375.000) bestaat de vordering uit bedrijfsschade. Voorshands acht het hof, mede gezien de getuigenverklaringen, niet aannemelijk dat bedrijfsschade voor vergoeding in aanmerking zou zijn gekomen." Het hof benoemt nog geen deskundige, maar gelast eerst een meervoudige comparitie van partijen om te overleggen over de uitgangspunten bij de vaststelling van de schade en om te kijken of partijen tot een schikking kunnen komen.