Na het zware ongeval gaat het slachtoffer akkoord met juridische bijstand op basis van no cure no pay. Hij spreekt af 15 procent van zijn schadevergoeding te betalen, met een honorariumvrije voet van 300.000 gulden. De afhandeling wordt een langslepend proces. In 2004 maakt een rechtsvoorganger van ASR een bedrag over van 360.000 euro, waarop ruim 64.000 euro wordt ingehouden als vergoeding voor de advocaat.
Afronding volgt 27 jaar na het ongeval
Het slachtoffer en zijn belangenbehartigers gaan daar niet mee akkoord en procederen verder. In het traject wordt het dossier van de consument overgedaan aan een nieuw kantoor (nieuwe eigenaar) en nieuwe juridische begeleiders. Over nieuwe beloningsvormen wordt echter niet gesproken. Pas in 2019 is de zaak volledig afgerond en wordt de totale schadevergoeding vastgesteld op 671.902 euro.
Betalen voor bijstand
Het tweede advocatenkantoor dat de man bijstond, wil afrekenen. Het meent nog recht te hebben op ruim 42.000 euro. Het slachtoffer maakte daarop een eenvoudiger rekensom. Met aftrek van de honorariumvrije voet blijft er 535.768 euro schadevergoeding over. Dat betekent 97.241 euro aan kosten voor juridische bijstand. Omdat hij in 2004 al 64.000 euro betaalde aan de rechtsvoorganger van het huidige advocatenkantoor, blijft er een vergoeding over van 33.000 euro.
Deskundigenonderzoek voorgeschoten
Omdat de eisende advocaat in 2015 al eens 56.000 inhield op een voorschot, heeft het slachtoffer niet te weinig betaald, maar de advocaat teveel ontvangen. Bovendien schoot het slachtoffer de koste van een deskundigenonderzoek (14.422) voor. Volgens de rechter zijn dat kosten die in het kader van een no cure no pay-afspraak worden gefinancierd. Ook die moet de advocaat aan het slachtoffer terugbetalen.
Geen nieuwe afspraken gemaakt
Volgens de rechtbank heeft het advocatenkantoor het volledig aan zichzelf te wijten dat het zich onderbetaald voelt. “Het was denkbaar geweest dat door (één van) de opvolgende belangenbehartiger(s) met [gedaagde] zou zijn besproken dat het voortzetten van de aanvankelijke no cure no pay afspraak voor hen niet aantrekkelijk (meer) was vanwege het reeds aan [onderneming 2] betaalde honorarium en dat zij daarom de voorkeur gaven aan vergoeding van de daadwerkelijk door hen te maken kosten voor rechtsbijstand door middel van het factureren van gewerkte uren. Een dergelijke afspraak is echter niet gemaakt.”