Onderwerp van het onderzoek zijn de nettoregelingen die in 2015 in het leven werden geroepen, toen pensioenopbouw onder de omkeerregel werd begrensd op een salaris van (toen) 100.000 euro. Om pensioenopbouw boven de amilftoppingsgrens wel te stimuleren werd destijds een vrijstelling ingevoerd, waardoor pensioenopbouw boven die grens buiten de vermogensrendementsheffing valt.
Vrijstelling doelmatig?
Adviesorganisatie Willis Towers Watson is gevraagd onder andere onderzoek te doen naar de vrijstelling en of deze doelmatig en doeltreffend is geweest. “Dat wil zeggen: zijn werknemers met inkomens boven de aftoppingsgrens inderdaad in staat gesteld pensioen op te bouwen over het salarisdeel boven de grens en staan de kosten die daarmee gepaard gaan in redelijke verhouding tot dat doel.
Een aantal van de bevindingen zijn:
Lage participatiegraad (17%) nettoregelingen
Ongeveer 35.000 van de 200.000 werknemers die ervoor in aanmerking komen maken gebruik van nettoregelingen. Dat is veel lager dan de ruim 50 procent die ten tijde van de wetsbehandeling werd verwacht. Dat betreft ook werknemers die alleen overlijdensrisicodekking zijn aangegaan. De default voor de keuze om deel te nemen die een werkgever hanteert is daarbij sterk bepalend: Als deelname de default is, dan neemt tussen de 70 en 90 procent deel, als de default geen deelname is, dan kiest maar 10 procent om gebruik te maken van nettoregelingen.
Latere toetreding is een hogere drempel
Vanwege tekortkomingen in regelgeving toen deze tot stand kwam kan gesproken worden van een valse start. Latere toetreding dan op het moment van invoering van de aftopping betekent een veel hogere drempel. Werknemers zijn dan immers inmiddels gewend aan een hoger netto inkomen.
Vrijstelling van vermogensrendementsheffing
Deelnemers geven onder meer aan de fiscale voordelen van de regelingen (met name gelegen in de vrijstelling van vermogensrendementsheffing) af te wegen tegen het nadeel dat het vermogen bij deelname niet langer direct beschikbaar is.
Over de gehele opbouw- en uitkeringsperiode is de waarde van de vrijstelling van vermogensrendementsheffing aanzienlijk. De kosten van de vrijstelling zijn ten tijde van het onderzoek ongeveer 5 miljoen op jaarbasis, bij een totaal belegd vermogen van circa 550 miljoen per einde 2018. In de projecties van Willis Towers Watson loopt dat bedrag op tot circa 3 miljard over enkele decennia, bij ongewijzigde voortzetting van de regelingen.
Effect pensioenakkoord op nettoregelingen
Een effect van het pensioenakkoord is dat de standaard voor de uitkering kan worden aangepast naar variabel. Dit is ook één van de aanbevelingen in het evaluatierapport. Veel van de instanties waarmee het adviesbureau sprak gaven aan daarvoor een voorkeur te hebben.
Na afschaffing van de doorsneesystematiek zullen de nieuwe fiscale bepalingen (zij het gebruteerd) eveneens voor nettoregelingen gaan gelden, waarbij de eventtoets kan komen te vervallen – eveneens één van de aanbevelingen in het rapport.
Omdat werknemers de bijdrage aan de nettoregeling uit eigen salaris betalen is in de regel geen sprake van een compensatievraagstuk bij afschaffing doorsneesystematiek. Dat kan anders zijn als in het salaris een staffelvolgende component is opgenomen, juist vanwege de nettoregeling. Als die staffelvolgende component wordt vervangen door een leeftijdsafhankelijke component kan daar wel een reden tot compensatie in ontstaan.
Verdere verlaging
In het rapport Bouwstenen voor een beter belastingstelsel wordt de mogelijkheid van een verdere verlaging van de aftoppingsgrens naar 60.000 of 80.000 euro genoemd. Nettoregelingen winnen bij een dergelijke verdere aanpassing aan belang.
Regelingen zijn doeltreffend
“Al met al concluderen wij dat de regelingen doeltreffend zijn geweest: de meeste werkgevers zijn in de gelegenheid gesteld om te besluiten of zij hun werknemers binnen de doelgroep een regeling aan willen bieden”, zegt Wichert Hoekert van Willis Towers Watson. “Voor kleinere werkgevers en werkgevers met kleine aantallen werknemers binnen de doelgroep is dat wel problematisch.”
“Dat werkgevers én werknemers vaak hebben afgezien van een regeling maakt het voor uitvoerders lastig de regelingen kostenefficiënt aan te bieden. De beperkte schaal en de complexiteit maken dat bij de doelmatigheid van de regelgeving vraagtekens geplaatst kunnen worden. Desalniettemin vinden wij dat de regelingen bestaansrecht hebben. Bij een mogelijke verlaging van de aftoppingsgrens neemt dat bestaansrecht alleen maar toe”, aldus Hoekert.
Over het onderzoek
Voor dit onderzoek sprak Willis Towers Watson met 15 instanties uit het pensioenveld die te maken hebben met nettoregelingen, als uitvoerder of in een toezichthoudende rol. Ook heeft het adviesbureau gesproken met de Stichting van de Arbeid. Daarnaast hield het een enquête onder ruim 1.000 werknemers met een inkomen boven de aftoppingsgrens. Van de respondenten neemt ruim 50 procent deel aan een nettoregeling. Het derde onderdeel van het onderzoek is een analyse van de kenmerken van deelnemers aan de regelingen geweest, op basis van gegevens van de belastingdienst.