De levensverwachting voor Nederlanders loopt niet verder op, zo blijkt uit de jongste cijfers van het Koninklijk Actuarieel Genootschap. Dat geldt volgens Willis Towers Watson echter niet voor het verschil in levensverwachting en sterftekans tussen verschillende leeftijdsgroepen en inkomstengroepen. Deze lopen volgens het adviesbedrijf juist op en dat geldt zowel voor verschillen tussen sectoren waarin mensen werken als voor het verschil in inkomen.
Resterende levensverwachting
Voor een 45-jarige man is de resterende levensverwachting ongeveer 40 jaar. Voor een 45-jarige man uit de hoogste inkomensgroep (van zes groepen) is de resterende levensverwachting twee tot drie jaar hoger dan voor de gemiddelde man, en een man uit de laagste inkomensgroep tussen de anderhalf tot drie jaar lager.
Sterftekans op middelbare leeftijd
Meer nog dan de verschillen in levensverwachting springen de verschillen in sterftekansen op middelbare leeftijden in het oog. Terwijl voor werknemers uit het laagste inkomenssixtiel geldt dat hun sterftekans tientallen procenten hoger ligt dan die voor de gemiddelde Nederlander, is die voor de hoogste inkomensgroepen juist tientallen procenten lager.
Verschillen lopen op
Willis Towers Watson concludeert dat die verschillen in 2018 zijn opgelopen in vergelijking met 2016, de laatste keer dat het Actuarieel Genootschap zijn cijfers aanpaste. Voor eenzelfde 45-jarige man zit er tussen de twee meest uiteenlopende hoogste en laagste sterftekans 119% verschil terwijl dit in 2016 nog 105% bedroeg.
Toekomstige verplichtingen
Voor pensioenfondsen zijn deze uitkomsten van groot belang omdat een pensioenfonds verplicht is om in de waardering van de toekomstige verplichtingen rekening te houden met de kenmerken van de eigen populatie en die waarde varieert als gevolg van het effect van de ervaringssterfte.
Tot 7% hogere voorziening
Volgens Wichert Hoekert, pensioendeskundige bij Willis Towers Watson kan voor fondsen met laag gesalarieerde werknemers de voorziening tot ruim 2% lager uitvallen, voor fondsen met hoog gesalarieerde werknemers tot ongeveer 7% hoger, dan wanneer er geen sprake zou zijn van ervaringssterfte: “Vanwege de relatief grote verschillen binnen de hoogste inkomensgroep maakt Willis Towers Watson in het nieuwe model nader onderscheid binnen die groep. Dat sixtiel is in drieën gedeeld. Verder wordt het in de nieuwe versie van het model mogelijk gemaakt onderscheid te maken tussen sterfte van gehuwden en ongehuwden.”
Arbeid adelt
Aan de hand van het ervaringssterftemodel van Willis Towers Watson kunnen aanpassingen op de algemene sterftekansen en levensverwachtingen worden bepaald om deze specifiek te maken voor pensioenfondsen of andere populaties. Daarmee wordt recht gedaan aan het verschijnsel dat de werkende bevolking naar verwachting in zijn algemeenheid langer leeft dan de niet-werkende bevolking, maar ook dat dat effect sterker wordt naar mate de inkomens hoger zijn en per sector verschilt.