Roerloos schip na onweer: constructiefout niet gedekt

Tijdens een flinke onweersbui op het IJsselmeer verliest een man door een breuk van de roerkoning - de spil waar het roer om draait - het roer van zijn boot. Hij laat door een jachtwerf een nieuw roer maken. De verzekeraar weigert echter de gemaakte kosten te vergoeden, omdat het volgens de expert een vermoeiingsbreuk betreft.

Volgens de polisvoorwaarden (artikel 2.1) dekt de verzekering "schade door verlies of beschadiging van het vaartuig of een deel daarvan als gevolg van (...) eigen gebrek, waaronder wordt verstaan een minderwaardige eigenschap in of van het vaartuig". Verder worden volgens artikel 2.2 van de polisvoorwaarden onbeperkt de kosten voor bewaking en vervoer van het vaartuig naar de dichtstbijzijnde herstelplaats vergoed, "noodzakelijk geworden omdat tengevolge van een gedekte schade het vaartuig de herstelplaats niet op eigen kracht kan bereiken."
De expert van de verzekeraar stelt vast dat de breuk van de roerkoning begonnen is als een vermoeiingsbreuk. Omdat de verzekeraar vermoeiing gelijk stelt met slijtage, wordt de schade - te weten een nieuw roer - niet vergoed.
De man, die van mening is dat een roer niet spontaan mag breken, protesteert tegen de beslissing. Conform de verzekeringsvoorwaarden laat hij een tegenexpertise uitvoeren. Deze expert is het eens met de constatering dat het een vermoeiingsbreuk betreft, maar voegt daar aan toe dat de breuk het gevolg is van een fout in de constructie: een vingerling zat niet goed vast. Een 'eigen gebrek' dus, waarvan volgens de polis de gevolgen gedekt zijn. Onder deze dekking valt volgens hem ook het nieuwe roer dat hij heeft laten maken; de kosten daarvan inclusief hellingkosten bedroegen f 4.347,50 inclusief btw.
Gevolgschade
De wet bepaalt echter (artikel 249 WvK) dat schade of verlies veroorzaakt door eigen gebrek niet verzekerd is. De verzekeraar wijkt in artikel 2.1 van de polisvoorwaarde af van dit wetsartikel door de gevolgschade van eigen gebrek mee te verzekeren. Dit houdt dus in dat het eigen gebrek zelf, alsmede herstelkosten van het eigen gebrek, niet verzekerd zijn.
De verzekeraar, die overigens in een later stadium erkent dat de vermoeiingsbreuk ontstaan is door een fout in de constructie, weigert om die reden de schade te vergoeden. Omdat de man van mening is dat het verlies van het roer een gevolg is van de constructiefout aan de roerkoning, gaat hij er juist van uit de de vervangingskosten van het roer voor vergoeding in aanmerking komen. De verzekeraar op zijn beurt ziet het roer, inclusief roerkoning, als één geheel en is van mening dat het eigen gebrek niet kan worden vergoed. De gevolgschade, bestaande uit een beschadigde sleeplijn, vergoedt de verzekeraar wel.
In reactie hierop vraagt de man zich af waarom de verzekeraar niet de hellingkosten, reparatiekosten die immers het gevolg zijn van de schade, vergoedt. Een ander punt van kritiek is het feit hij niet gewezen is op de consequenties van een schade-uitkering op de geldende no-claimkorting, als gevolg waarvan hij extra schade geleden heeft.
De Raad van Toezicht is van oordeel dat schade die het gevolg is van eigen gebrek volgens de polisvoorwaarden gedekt is. Het standpunt van de verzekeraar vindt de Raad echter verdedigbaar: de schade aan het roer bestaat in het manifest geworden eigen gebrek en is dus geen gevolg van het eigen gebrek. Verder is de Raad van mening dat de verzekeraar de hellingkosten niet hoeft te betalen, omdat artikel 2.1 van de polisvoorwaarden alleen schade aan het vaartuig zelf dekt. De aanvullende bezwaren van de man laat de Raad buiten beschouwing omdat zij geen betrekking hebben op de klacht en bovendien niet tijdig aan de verzekeraar en de Raad bekend zijn gemaakt. De Raad verklaart de klacht ongegrond. Uitspraak nr. V- 96/16 Raad van Toezicht

Onderwerpen beheren

Mijn artikeloverzicht kan alleen gebruikt worden als je bent ingelogd.