Gevolgen aftopping voor deeltijders
Wiebes licht in de brief allereerst toe hoe de systematiek rondom de aftopping werkt. Het komt er kort gezegd op neer dat aan de hand van de deelfactor moet worden teruggerekend welke aftoppingsgrens geldt. Een werknemer die met een deeltijdfactor van 0,6 bijvoorbeeld € 60.000 verdient, wordt niet geconfronteerd met een aftopping van de pensioengrondslag. Immers, deze werknemer verdient niet meer dan de toegestane pensioengrondslag (namelijk 0,6 x € 100.000 = € 60.000). Het is volgens Wiebes dus niet zo dat deeltijdwerkers relatief gezien eerder geconfronteerd worden met een aftopping. De verlaging als gevolg van een deeltijdfactor heeft immers alleen effect indien een werknemer gerelateerd aan een voltijd dienstverband meer zou verdienen dan het wettelijk maximum van € 100.000. Dit maximum is voor alle werknemers gelijk.
In de Kamerbrief gaat Wiebes ook in op de situatie waarin een werknemer meerdere deeltijddienstbetrekkingen heeft. Het is niet de bedoeling dat een werknemer met meer deeltijddienstbetrekkingen per saldo meer pensioen onder de omkeerregel kan opbouwen dan een werknemer met een voltijddienstbetrekking die in totaal hetzelfde loon geniet. Die situatie kan worden voorkomen door per deeltijddienstbetrekking aan de hand van de deeltijdfactor na te gaan welk maximum pensioengevend loon geldt.
Verboden onderscheid naar arbeidsduur?
Een aantal leden van de Eerste Kamer heeft ook gevraagd of de naar rato aftopping materieel gezien kan worden als een onderscheid naar arbeidsduur. Wiebes reageert hierop mijns inziens terecht met de opmerking dat van discriminatie naar arbeidsduur geen sprake is. Het naar rato aftoppen van een pensioengevend inkomen leidt er namelijk toe dat het maximum pensioengevend loon per contractuur gelijk is voor zowel deeltijders als voltijders. Zou overigens niet het pensioengevend inkomen met een deeltijdfactor worden toegepast, dan zou dit in de praktijk ertoe kunnen leiden dat een dienstbetrekking wordt opgeknipt in meerdere deeltijddienstbetrekkingen, uitsluitend met de doelstelling om voor een hoger fiscaal gefaciliteerd pensioen te kunnen opbouwen. Die situatie wordt terecht onwenselijk bevonden. Met andere woorden, het aftoppen van het pensioengevend inkomen aan de hand van de deeltijdfactor beoogt juist een gelijke behandeling van deeltijdwerkers ten opzichte van voltijdwerkers.
Door: Frederique Hoppers