Nalaten check op onderverzekering kost adviseur ruim half miljoen

Nalaten check op onderverzekering kost adviseur ruim half miljoen

Een vage schatting van de verzekerde overnemen als herbouwwaarde komt een tussenpersoon bijna tien jaar later duur te staan: het gerechtshof oordeelt dat hij voor 80% aansprakelijk is voor een in 2021 opgelopen brandschade van een verzekerd bedrijfspand.

Een kaashandelaarster en haar man hebben hun verzekeringen zowel zakelijk als privé sinds 2001 ondergebracht bij een plaatselijke tussenpersoon. De polissen lopen sinds 2015 bij Avéro Achmea. In 2016 kopen ze een bedrijfsverzamelgebouw voor € 600.000. De adviseur vraagt wat de herbouwwaarde is; het stel vermoedt dat het geen al te hoog bedrag is vanwege de ouderdom van het pand: "Wij schatten € 200.000." Uiteindelijk rolt er een opstalverzekering met een (nog lagere) verzekerde som van € 150.000 uit.

In mei van dat jaar stelt de adviseur voor om de verzekerde waarde toch maar te verdubbelen, maar daar wordt niet op gereageerd. Een jaar later gaat de verzekerde som alsnog omhoog naar € 250.000 - zonder garantie tegen onderverzekering. In 2019 checkt een medewerker van de tussenpersoon nog eens de verzekerde waarden - het paar heeft meer vastgoed in bezit - en meldt: "Conclusie is dat alle panden goed verzekerd zijn."

In februari 2020 is er brand in het bedrijfspand en dat levert een forse schadepost op; na afloop wordt de herbouwwaarde getaxeerd op € 1.592.125. Dat is een verrassing voor de eigenaren, want het pand is (na indexatie) maar voor € 268.650 verzekerd. Avéro keert daarom € 257.625,31 uit aan brandschade, terwijl de totale schade op € 1.117.581 is getaxeerd.

Rechter: 10% eigen schuld

De tussenpersoon wordt aansprakelijk gesteld voor het verschil en de rechter oordeelt in 2021 in een tussenvonnis dat die zijn zorgplicht heeft geschonden. De vraag is alleen of de onderverzekeringsschade ook een gevolg is van de beroepsfout en in hoeverre de verzekerde eigen schuld heeft. Een jaar later komt de rechter in het eindvonnis tot de conclusie dat de adviseur de schade voor 90% heeft veroorzaakt en dat de verzekerde 10% eigen schuld heeft. De adviseur moet € 653.939,23 met rente en kosten ophoesten, maar gaat in hoger beroep - net als de verzekerde.

Controle onderverzekering hoort standaard in abonnement

De rechter geeft in zijn uitspraak overigens een inhoudelijke interpretatie van wat een klant van een serviceabonnement mag verwachten. Het abonnement van de betrokken tussenpersoon kent namelijk als aanvullende service een dekkingscontrole tegen onderverzekering. Maar het is niet duidelijk dat die alleen op aanvraag van de verzekerde wordt uitgevoerd. "Feitelijk zou een dergelijke voorwaarde ook niet passen binnen de aard van het serviceabonnement. Het serviceabonnement is immers gesloten met een assurantietussenpersoon en ziet daarbij op het verlenen van extra diensten van de (deskundige) assurantietussenpersoon, die de verzekerde niet zou krijgen zonder dat service-abonnement. Wanneer een verzekerde een assurantietussenpersoon inschakelt mag hij er daarom in beginsel van uitgaan dat deze assurantietussenpersoon, als ter zake deskundige, ook een check uitvoert op onderverzekering."

En dat heeft de adviseur niet, of onvoldoende, gedaan. Er is louter vertrouwd op de informatie die de verzekerde gaf.

Geen kans gehad

Ook het gerechtshof gaat bij de behandeling van het beroep niet mee in de klacht van de adviseur dat de verzekerde toch zelf had kunnen vermoeden dat het pand onderverzekerd was. Zeker met de opmerking uit 2019 ('alles goed verzekerd') wekte de adviseur de indruk daadwerkelijk dekkingscontroles uit te voeren, zoals ook mocht worden verwacht.

De verzekerde heeft door de beroepsfout geen kans gehad om goed geïnformeerd over de verzekering van het bedrijfspand te beslissen, stelt het hof vast. En niet is gebleken dat ze het pand niet tegen de volledige herbouwwaarde had kunnen verzekeren. Een identiek buurpand blijkt bijvoorbeeld wel volledig verzekerd.

Geen beleggingspand

De vrouw en haar man hebben het naast hun woonhuis staande pand gekocht om huurinkomsten te verkrijgen als oudedagsvoorziening. Hun twee zoons hebben hun eigen kaasbedrijven daarin gevestigd, zo blijkt. Het plan was en is niet om het pand te verkopen. Het is dus "geen min of meer inwisselbaar beleggingspand", ziet het hof. Bovendien is tijdig tot herbouw overgegaan. Het hof verwerpt het verweer van de adviseur dat niet van de herbouwwaarde van het bedrijfspand zou moeten worden uitgegaan, maar van de verkoopwaarde.

Verschil herbouw- en verkoopwaarde niet bekend

Het hof denkt niet dat het stel bij het sluiten van de verzekering bekend was met de onderverzekering. Bij de schatting van de herbouwwaarde is namelijk uitgegaan van de waarde van het pand min de waarde van de grond én van de leeftijd van het pand. "Uit deze opmerking over de leeftijd van het pand lijkt juist te volgen dat [ze] het verschil tussen marktwaarde en herbouwwaarde niét kenden." Dat het stel ook ander vastgoed exploiteerde, vindt het hof van ondergeschikt belang. Het advies van de tussenpersoon had bij deze kwestie een verschil gemaakt.

Dekking niet of traag verhoogd

Het stel zou een advies om de dekking te verhogen wel hebben opgevolgd, zo concludeert het hof. Maar in de praktijk wachten ze geregeld wel erg lang met het opvolgen van advies. Het oordeel is dat er geen 100%, maar wel "een goede" kans was dat het stel het pand tegen een aanmerkelijk hogere herbouwwaarde had verzekerd als de tussenpersoon hen naar behoren had geadviseerd. Daarmee wordt de adviseur aansprakelijk gehouden voor 80% van de schade: 10% minder dan de rechter eerder had bepaald.

Hof: geen eigen schuld

Van eigen schuld van het paar is geen sprake, aldus het hof. "Dat zij een omvangrijke beleggingsportefeuille beheerden, betekent nog niet dat zij specialistische kennis hadden op verzekeringsgebied." Ook de slordige schatting van de herbouwwaarde had voor de adviseur reden moeten zijn voor controle en extra advies. Daar komt de conclusie "alle panden goed verzekerd" uit 2019 nog bij. "Al met al is de veelheid aan tekortkomingen en de ernst en duur daarvan naar het oordeel van het hof zodanig, dat de aan [de verzekerden] toe te rekenen omstandigheden daarbij in het niet vallen."

De adviseur komt er met de uitspraak van het hof al met al iets beter vanaf dan bij de rechter en moet in totaal ruim € 561.000 vergoeden aan de verzekerden. Dat is 80% van de schade, verminderd met taxatie- en (bij adequate dekking verplichte) preventiekosten.

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 21 januari 2025

Rob van de Laar

Rob van de Laar

redacteur AM

Onderwerpen beheren

Mijn artikeloverzicht kan alleen gebruikt worden als je bent ingelogd.