Geschil TVM rond fiscale behandeling groenekaartschades belandt bij Hoge Raad

Geschil TVM rond fiscale behandeling groenekaartschades belandt bij Hoge Raad
Pand Hoge Raad in Den Haag

Vormt de afwikkeling van een buitenlands schadegeval samen met de verzekeringsdienst van een verzekeraar één en dezelfde prestatie voor de omzetbelasting? TVM ligt erover in de clinch met de fiscus en ook de rechter in Groningen komt er niet uit. Die heeft nu zogeheten prejudiciële vragen gesteld aan de Hoge Raad. Het antwoord heeft mogelijk grote gevolgen voor motorrijtuigenverzekeraars.

Het draait om een relatief bescheiden bedrag: een aanslag van 191.106 euro aan omzetbelasting over het eerste kwartaal van 2019. Die heeft TVM betaald, maar de verzekeraar vindt eigenlijk dat de aanslag ten onrechte is opgelegd en is naar de rechter - meer bepaald de meervoudige belastingkamer - gestapt. In de tussenuitspraak die deze maand is gedaan, wordt de naam van TVM niet genoemd, maar uit het organogram dat de tekst bevat blijkt dat het om de verzekeraar uit Hoogeveen gaat.

Eigen rechtspersonen voor afhandeling schades

TVM vormt als moederbedrijf voor de omzetbelasting een fiscale eenheid met diverse dochtermaatschappijen, waaronder ook de BV TVM Letselschaderegeling Europa. Onder de Europese WAM-richtlijn heeft TVM in de EU-lidstaten schaderegelaars aangesteld voor de zogeheten groenkaartschades. In Duitsland, België en Frankrijk vinden de meeste schades plaats en daarom is in die landen een afzonderlijke rechtspersoon opgericht die vervolgens als schaderegelaar fungeert. Die maatschappijen zijn volle dochters van TVM Letselschaderegeling Europa. Met hen is een uitbestedingsovereenkomst gesloten waarin staat dat ze verplicht zijn om de schades af te wikkelen die door de verzekerden van TVM worden veroorzaakt op het grondgebied van de desbetreffende lidstaten.

Omzetbelasting betaald...

In de eerste drie maanden van 2019 brachten de buitenlandse schaderegelaars 640.424 euro in rekening voor schadeafwikkelingsdiensten. Wat betreft de omzetbelasting heeft TVM de diensten van de schaderegelaars in eerste instantie aangemerkt als belaste diensten waarop de verleggingsregeling van toepassing is. TVM heeft over het eerste kwartaal van 2019 een bedrag van 191.106 euro aan omzetbelasting op aangifte voldaan. Daarvan heeft 134.489 euro (21 procent) betrekking op omzetbelasting ter zake van de buitenlandse schadeafwikkelingsdiensten. De (verlegde) omzetbelasting ter zake van de buitenlandse schadeafwikkelingsdiensten bedraagt blijkens de gedingstukken over het jaar 2019 631.885 euro.

...maar later volgt protest

Maar TVM vindt dat er helemaal geen omzetbelasting verschuldigd is. De schadeafwikkelingsdiensten van de buitenlandse schaderegelaars zijn namelijk vrijgesteld, betoogt de maatschappij voor de rechter, omdat deze diensten aangemerkt moeten worden als met verzekeringshandelingen samenhangende diensten, verricht door verzekeringstussenpersonen. Daarnaast zijn de diensten van de buitenlandse schaderegelaars een onlosmakelijk onderdeel van de verzekeringsdiensten van TVM. En tot slot is geen verlegde omzetbelasting verschuldigd over de schadeafwikkelingsdiensten die wordt ingekocht bij de dochtervennootschappen in Frankrijk, Duitsland en België. Die moeten worden aangemerkt als 'vaste inrichtingen', zodat de prestaties tussen TVM en haar dochtermaatschappijen voor de heffing van de omzetbelasting geheel buiten beschouwing blijven. TVM wil daarom 134.489 euro aan omzetbelasting terug.

Onlosmakelijk deel of niet?

De rechtbank beschouwt de vraag of de diensten van de schaderegelaars een onlosmakelijk deel vormen van de verzekeringsdienst als meest elementair. "Volgens de rechtbank zou honorering van [dit] subsidiaire standpunt de meest verstrekkende gevolgen hebben. Als de verzekeringsdienst die eiseres verricht aan haar klanten (verzekeringnemers) en de schadeafwikkelingsdienst één enkele prestatie vormen, treft de schadeafwikkelingsdienst (al dan niet als in de hoofdprestatie/verzekeringsdienst opgaande bijkomende prestatie) immers hetzelfde fiscale lot als de verzekeringsdienst." En dat zou betekenen: vrijstelling van omzetbelasting.

Van belang voor de hele branche

Maar de rechtbank twijfelt over het antwoord op de vraag of de schadeafwikkelingsdiensten en de verzekeringsdiensten één enkele prestatie vormen. Daarom heeft de rechtbank besloten om (alleen) daarover prejudiciële vragen te stellen aan de Hoge Raad. "Bij de beslissing om prejudiciële vragen te stellen aan de Hoge Raad heeft de rechtbank overwogen dat de antwoorden op deze vragen een groot financieel belang vertegenwoordigen en naar verwachting voor de gehele motorrijtuigenverzekeringsbranche van belang zijn, althans voor onderdelen van die branche."

Meer partijen lopen tegen de kwestie aan

De problematiek die in deze zaak speelt, wordt opgeroepen door Europese regelgeving over de afwikkeling van (motorrijtuigen)schades in het buitenland, zodat veel meer partijen in de branche tegen dit vraagstuk zullen zijn aangelopen, vermoedt de rechter. "Verder heeft de rechtbank overwogen dat de beantwoording van de vragen ook in fiscaalrechtelijk opzicht Europeesrechtelijk van aard is. Het gaat immers om de uitleg van begrippen die zijn ontleend aan de Btw-Richtlijn en om de duiding van de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ EU) over die begrippen. Mogelijk voelt de Hoge Raad zich geroepen of verplicht om in dat licht zelf prejudiciële vragen te stellen aan het HvJ EU. Naar het oordeel van de rechtbank vormen deze omstandigheden voldoende aanleiding om de Hoge Raad prejudiciële vragen over dit onderwerp voor te leggen."

Belastingdienst trekt goedkeuring in

De rechter stipt ook nog aan dat de Belastingdienst haar opvatting heeft gewijzigd. "De schaderegelaar wordt in Europeesrechtelijke zin [...] niet beschouwd als een officiële vestiging van de schadeverzekeraar. Kortom: de schaderegelaar moet in zekere zin organisatorisch los staan van de schadeverzekeraar en moet zich beperken tot de schadeafwikkeling van de schades die de verzekerden van die schadeverzekeraars in de lidstaat van de schaderegelaar veroorzaken. De rol van schaderegelaar kan vanwege de hiervoor genoemde voorwaarden niet worden vervuld door een bijkantoor van de verzekeraar dat in een andere lidstaat (ook) verzekeringen verkoopt."

De Belastingdienst had in een brief van 11 februari 2009 aan het Verbond van Verzekeraars goedgekeurd dat de schadeafwikkelingsdiensten onder de verzekeringsvrijstelling vielen. Maar die goedkeuring is naar aanleiding van een arrest van het Europese Hof van Justitie met ingang van 1 januari 2019 ingetrokken. "De Belastingdienst leest in dit arrest dat de verzekeringsvrijstelling niet van toepassing is op de schadeafwikkelingsdiensten, aangezien een schaderegelaar geen ‘verzekeringstussenpersoon’ is omdat hij – kort gezegd – zelf geen rechtsbetrekking heeft met de verzekerde en geen nieuwe klanten werft voor de verzekeraar. Vanwege het feit dat de afwikkeling van de schade in Nederland en in de EU/EER tot 2019 door de goedkeuring tot dezelfde (vrijstellings)gevolgen leidden, bestond er in de praktijk weinig behoefte om de vraag te beantwoorden of de goedkeuring fiscaal-juridisch eigenlijk wel juist was of waarom de vrijstelling nu precies van toepassing zou zijn. Dat is met ingang van 2019, door intrekking van de goedkeuring, anders geworden en dit alles vormt de directe aanleiding voor deze procedure."

Onmogelijk om schadeafwikkeling los af te nemen

TVM vindt dat het behandelen en afwikkelen van de schadeclaims in het buitenland een ondersteunende dienst is die zo nauw (onlosmakelijk) verbonden is met de verzekeringsprestatie dat die (ondersteunende) dienst het fiscale lot van de verzekeringsprestatie moet volgen. En afwikkeling van schade is inherent aan de verzekeringsdienst: het is onmogelijk om een verzekering en schadeafwikkeling los van elkaar af te nemen. TVM vindt daarin steun bij een oordeel van het Europese Hof, waarin valt te lezen dat de beoordeling of sprake is van één of meerdere prestaties moet plaatsvinden vanuit het oogpunt van de modale consument. Verder worden de binnenlandse schades die TVM zelf afwikkelt als inherent onderdeel van de verzekeringsprestaties behandeld. Dat de buitenlandse schades zijn uitbesteed, maakt de dienst op zichzelf niet anders.

Wel twee rechtsbetrekkingen

De Belastingdienst werpt daar tegenin dat er twee verschillende rechtsbetrekkingen zijn op basis waarvan twee zelfstandige en te onderscheiden prestaties worden verricht: een verzekeringsovereenkomst tussen TVM en de verzekeringnemers en een SLA of uitbestedingsovereenkomst tussen TVM en de schaderegelaars. Deze overeenkomsten hebben voor omzetbelastingdoeleinden verder niets met elkaar te maken, aldus de fiscus. Het arrest waar TVM naar verwijst, heeft hier geen betekenis, aldus het verweer, omdat het in die zaak ging om twee dienstverrichters en één afnemer, terwijl het hier gaat om twee dienstverrichters en twee afnemers.

In de basis is elke dienstverrichting normaal gesproken onderscheiden en zelfstandig, zo stelt de rechtbank vast met verwijzing naar de Europese btw-richtlijn. Anderzijds moeten diensten niet kunstmatig uit elkaar worden gehaald. Als het gaat om verschillende diensten, maar er duidelijk een hoofddienst en bijkomende diensten kunnen worden onderscheiden, worden ze bijvoorbeeld fiscaal hetzelfde behandeld.

Onvoldoende houvast

Een verzekering heeft voor een verzekeringnemer geen enkel nut als schades niet afgewikkeld worden, betoogt TVM. De Belastingdienst ziet daarentegen twee afzonderlijke rechtsbetrekkingen met verschillende betrokken contractspartijen. De rechtbank vindt voor beide opvattingen iets te zeggen. "Het hangt in wezen af van het antwoord op de vraag waarop de meeste nadruk moet worden gelegd: hoe de modale consument naar de (verzekerings)handelingen kijkt of hoe de contractuele verhoudingen ten aanzien van die handelingen zijn geregeld. De rechtbank vindt in de jurisprudentie van het HvJ EU onvoldoende houvast om hierover een beslissing te nemen."

Omdat het oogpunt van de consument leidend is, kan de rechtbank zich maar moeilijk voorstellen dat een consument die een een autoverzekering afsluit, de schadeafwikkeling beschouwt als een volstrekt afzonderlijke component. "De rechtbank neigt daarom, kijkend naar de jurisprudentie van het HvJ EU in de context van verzekeringen en bezien vanuit het perspectief van de consument, naar het standpunt dat schadeafwikkeling niet los kan worden gezien van de verzekeringsdienst als zodanig." De twijfel zit erin dat het Europese Hof in een arrest uit 2016 heeft geoordeeld dat uitbestede schaderegeling geen verzekeringshandeling meer is.

De twee vragen die de rechtbank aan de Hoge Raad stelt:

  • Vormt de schadeafwikkelingsdienst die een buitenlandse schaderegelaar feitelijk verricht in geval van schade in het buitenland, samen met de verzekeringsdienst die de verzekeraar van motorrijtuigen aan de verzekeringnemer verricht, voor omzetbelastingdoeleinden objectief gezien één enkele, ondeelbare economische prestatie?
  • Zo nee, is die schadeafwikkelingsdienst een bijkomende prestatie bij de verzekeringsdienst (de hoofdprestatie), met als gevolg dat de bijkomende prestatie het fiscale lot van de hoofdprestatie deelt?

Vaker onderwerp van rechtszaken

Nederlandse rechters worstelen wel vaker met de beoordeling van de btw-plicht op al dan niet samengestelde diensten. Zo vond de rechter in Breda vorig jaar dat het aanbieden van drankjes in de pauze door een theater als afzonderlijke dienst geldt, maar kwam het hof in Den Bosch twee maanden terug in dezelfde zaak tot een tegenovergestelde conclusie.

Tussenuitspraak Rechtbank Noord-Nederland

Rob van de Laar

Rob van de Laar

redacteur AM

Onderwerpen beheren

Mijn artikeloverzicht kan alleen gebruikt worden als je bent ingelogd.