Herstelschadelast niet te beheersen
Een punt van aandacht blijft volgens Onink de stijgende kosten voor schadeherstel. “In 2020 viel dat nog wel mee, maar richting 2021 zagen we een enorme stijging van 8 procent hogere kosten per schadegeval.” Hij verwacht dat de herstelschadelast de komende vijf à zes jaar nog sneller stijgt. “Dat is eigenlijk niet te compenseren door een schadefrequentie. In 2020 was de totale herstelschadelast 1,23 miljard. In 2030 zal dit oplopen tot tot 1,82 miljard terwijl de schadefrequentie in dezelfde periode met 7 procent daalt. ”
Complexiteit maakt duurder
Toch vragen schadeherstellers geen oneerlijke prijzen, vertelt Onink. “De schadehersteller maakt 1,5 tot 2 procent rendement op zijn vermogen, dat is niet overdreven hoog. Het probleem is dat de kosten van alle onderdelen in het stadsherstel stijgen.” Dit komt onder meer doordat het wagenpark complexer is geworden. Het aantal handelingen dat per herstel nodig is, neemt toe. Ook is er meer gekwalificeerd en dus duurder personeel nodig. Maar ook zaken als verf spuiten zijn complexer geworden. En dan zijn er nog de schaarse onderdelen.
Verlies bij rendabel casco
Onink verwacht daarom een aanzienlijke premieverhoging bij de autoverzekeraars. “Het kan niet anders, want met name op het WA-segment hebben verzekeraars nog steeds een combined ratio van 106 procent.” Door veroudering en verzakelijking van het wagenpark zijn veel polissen naar WA gegaan. “Dat is enorm vervelend, want dat zorgt voor verlies van polissen bij je rendabele casco. In het WA-segment moeten ze de premie dus echt met een zo’n 6 procent gaan verhogen. Nog los van de kosten voor duurder schadeherstel.”