Vlak voor Kerst had de Hoge Raad geoordeeld dat de box 3-heffing spaarders discrimineert. De A-G, die de Hoge Raad adviseert over uitspraken, heeft dat arrest nu toegepast op een individuele rechtszaak. In die zaak had een belastingplichtige met een inkomen van ruim twee ton en een vermogen van tussen de zes en zeven ton bezwaar gemaakt tegen de forfaitaire box 3-heffing over de jaren 2015 – 2018, die hem telkens een aanslag van meer dan € 6.000 opleverde. De A-G verwijst in zijn conclusie naar het kerstarrest van de Hoge Raad, dat oordeelt dat het sinds 2017 geldende gewijzigde forfaitaire stelsel van box 3 in strijd is met het recht op eigendom en het gelijkheidsbeginsel uit het Europees Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens (EVRM). Alleen het werkelijke spaarrendement zou belast moeten worden.
Alleen gevolgen na 2016
De A-G concludeert dat het arrest geen gevolgen heeft voor de box 3-heffing tot en met 2016. De Hoge Raad kent volgens de A-G in het box 3-arrest namelijk nadrukkelijk belang toe aan factoren die in 2017 nieuw zijn en dat wijst erop dat de situatie in 2017 en daarna anders moet worden beoordeeld dan eerdere jaren.
Per belastingplichtige onderzoeken
Bovendien wil het arrest niet zeggen dat box 3 in zijn geheel niet meer zou kunnen worden toegepast. "De Hoge Raad heeft namelijk geoordeeld dat het met ingang van 2017 geldende forfaitaire stelsel in strijd is met het recht op eigendom en het gelijkheidsbeginsel voor de belastingplichtigen die als gevolg van dit stelsel worden geconfronteerd met een heffing naar een voordeel uit sparen en beleggen dat hoger is dan het werkelijk behaalde rendement. Dit betekent dat per belastingplichtige moet worden onderzocht in hoeverre hij/zij benadeeld wordt door de box 3-heffing; alleen voor dat deel dient een redelijke op rechtsherstel gerichte compensatie te worden geboden."
Rechter moet oordelen
Daarmee moeten belastingplichtigen zelf aantonen dat het werkelijk door hen in box 3 behaalde rendement duidelijk minder bedraagt dan het volgens de wet becijferde forfaitaire rendement. Rechters zullen moeten oordelen wat dan een redelijke compensatie is, aldus de A-G. "Zij zullen – op basis van alle specifieke feiten en omstandigheden van de betreffende zaak – een keuze moeten maken uit de verschillende mogelijkheden om rechtsherstel te bieden. De Hoge Raad kan deze invulling vervolgens marginaal toetsen."
Verder leidt de A-G uit het arrest af dat "in 'normale gevallen' het reële rendement kan worden bepaald als de netto-opbrengst van reguliere baten zoals rente, dividend en huur, zonder aftrek van financieringskosten". Maar partijen kunnen ook tot een vergelijk komen en gezamenlijk het bedrag vaststellen van het werkelijke rendement. "Zij zouden er ook bijvoorbeeld voor kunnen kiezen de wettelijke forfaits toe te passen op de spaargelden en het overig vermogen van de belastingplichtige."
Voor de belastingplichtige in deze zaak betekent die conclusie dat het beroep in cassatie ongegrond zou moeten worden verklaard voor de jaren 2015 en 2016 en gegrond voor 2017 en 2018, waarbij het gerechtshof moet bepalen welke compensatie de man krijgt.