De man van de klaagster had in 1991 bij Ohra een gemengde levensverzekering gesloten, die was verpand aan een hypotheek. In 2002 was een tweede polis gesloten (de Ohra Groeiroute), die eveneens werd verpand aan de hypotheek. Op beide polissen was de man verzekeringnemer en verzekerde. Zijn echtgenote stond op de tweede polis aangemerkt als begunstigde bij overlijden.
In 2009 is het pandrecht op beide verzekeringen vervallen en in 2014 heeft de man beide polissen afgekocht voor een gezamenlijke waarde van ruim € 45.000. Na zijn overlijden in 2015 heeft de echtgenote Ohra verzocht een uitkering te doen op beide polissen. Die uitkering is in verband met de eerdere afkoop geweigerd.
Gemeenschap van goederen
De vrouw maakt bezwaar: zij had toestemming moeten geven voor de afkoop omdat de verzekeringen onderdeel waren van de gemeenschap van goederen. Ohra denkt daar anders over en de vrouw dient een klacht in bij Kifid. De afkoop is vernietigbaar, stelt zij. Ze vordert ruim € 100.000 van Ohra, die stelt dat de man als enig verzekeringnemer bevoegd was af te kopen.
Schriftelijke aanvaarding nodig
De geschillencommissie overweegt dat volgens de voorwaarden van de twee polissen de verzekeringnemer de rechten uit de verzekeringsovereenkomst alleen kan uitoefenen met uitdrukkelijke medewerking van de begunstigde, mits die de begunstiging schriftelijk heeft aanvaard. De vrouw was alleen op de tweede verzekering als begunstigde bij overlijden aangewezen, maar heeft die begunstiging niet aanvaard. "Dit betekent, met inachtneming van de verzekeringsvoorwaarden, alsmede met inachtneming van artikel 7:972 lid 1 sub a BW, dat de verzekeringnemer geen toestemming behoefde voor het uitoefenen van de uit de verzekeringsovereenkomsten
voortvloeiende rechten."
Geen toestemming vereist
De vrouw was niet gelijkelijk bevoegd over het beheer en bestuur van de verzekeringen, aldus Kifid. "Ingevolge artikel 1:90 lid 1 en 2 is een echtgenoot bevoegd tot het bestuur van zijn eigen goederen en tot het bestuur van goederen van een gemeenschap. Onder die bevoegdheid valt het recht tot beschikking en beheer en tot de uitoefening van feitelijke handelingen. Op grond van artikel 1:97 lid 1 staat een goed dat op naam van een echtgenoot staat onder diens bestuur. Ingevolge deze artikelen is geen toestemming van de andere echtgenoot
vereist voor het bestuur van goederen van een gemeenschap." De geschillencommissie verklaart de klacht bij bindend advies dan ook ongegrond.